Deze week hebben we de laatste peren uit onze tuin gegeten. Op. Ze groeien aan een klein boompje dat in mei prachtig heeft gebloeid en we hadden een mooie opbrengst dit jaar. De peren zijn keihard en groen en zo van de boom niet echt om op te eten. Het zijn dan ook stoofperen.
Van mijn schoonmoeder kreeg ik hiervoor het recept:

Peren schillen en de klokhuizen eruit snijden. Doe ze in kwarten in een pan.
Goed wassen en opzetten met zoveel water dat ze net niet onderstaan.
Suiker en kaneel naar smaak toevoegen. Even een indicatie: 75 gram suiker  en een theelepel kaneel per kilo. Kaneelstokje kan ook.
Aan de kook brengen en vervolgens op je allerkleinste gaspitje heel zacht laten doorkoken.
Een uur of drie, vier. “Eigenlijk moe’j ze gewoon vergeet’n”…  zei mijn schoonmoeder.
Dan zijn ze van wit helemaal verkleurd naar een soort oud-rose. Doe een beetje van het kooknat in kommetje en meng het met twee theelepels maizena. Dit voeg je druppelsgewijs toe aan de nog kokende peren. Hier bind je het vocht een beetje mee, zo wordt het een beetje lobbig.

We zijn dit jaar niet echt aan inmaken toegekomen. Drie of vier potjes staan er geloof ik maar in de kelder. We eten ze meestal direct op. Te lekker.