Al eerder  schreef ik over ons favoriete familiespel klaverjassen. (2 december >>>) Onze oudste twee dochters kunnen het wel, onze jongste niet. Haar vriend (waar ze al op haar 15e verkering mee kreeg) kan het namelijk ook niet, dus vindt ze het niet nodig om het te leren. Mijn vader noemde dat altijd ‘gebrek aan opvoeding’ . Klaverjassen hoorde er voor hem net zo bij als zindelijk worden en met mes en vork eten.

In de familie Waninge is het een algemeen ingeburgerd spel. Bijna alle zwagers en schoonzussen kunnen het. Als we een keer niet op een verjaardag kunnen komen, dan spreken we een andere avond af en dan gooien we altijd de kaarten op tafel. Ondertussen worden nieuwtjes uitgewisseld en wordt de toestand in de wereld besproken. Familiedag, een verjaardag van oma, halverwege is er altijd wel iemand die vraagt: “Wie hef d’r een spel kaorten bij zich?”

Deze week logeert dochter Frea een paar dagen bij ons. Een nichtje dat in Roden woont constateerde blij dat er dan misschien nog wel ‘een boompje’ in zou zitten.
En ja hoor: woensdagavond zaten we met z’n vieren om de tafel.
“Wie zit d’r veur? Klaover is troef.”
Frea, die al bijna Engels denkt omdat ze al vier jaar in Nottingham woont, gooit er van pure opwinding soms een Drentse zin tussendoor.
Van zo’n simpel spelletje kan ik intens genieten.
Gelukkig spelen we het nog regelmatig. Dochter Harriet en haar vriend komen af en toe ook gezellig een kaartje leggen en hij voorziet ons klaverjas-jargon van geheel nieuwe termen: “Effen good kiekn”, “Ie bunt mèèkn” (jij bent, meisje) en “Wat kriegt wie noe?” Hij komt namelijk oet Twente.