Toen onze dochters jaren geleden begonnen met vegetarisch eten was dat nog niet heel erg ingeburgerd in Nederland.
Het gaat heel langzaam, maar de vegetarische alternatieven krijgen steeds meer ruimte in de schappen van de supermarkt.
In de loop van de jaren zijn wij  in dit kader opgeschoven naar flexitariër: geen vegetariër die af en toe vlees eet, maar een vleeseter die af toe geen vlees eet.
We proberen soms iets nieuws uit de vega-schappen; gisteren nam ik een pakje ‘Crispy Sticks’ mee.
Aardappels, spitskooltje, gebakken uitje, restje jus, daar moesten de knapperige stokjes bij.

Dan hoop je maar dat het lekker is.
En het was lekker! Beetje pittig, want er zat een beetje chili in.
“Maar wat vervangt dit nou dan?” vroeg Gerard. “Vissticks of zo? Of kipfingers?”
Dat wist ik eigenlijk ook niet.
Het smaakt niet naar vlees en niet naar vis, het smaakt anders.
‘Vleesch noch visch’ dus.

Dat is een oud Nederlands spreekwoord; het wordt gezegd van iets of iemand die men niet tot een bepaalde groep of soort kan brengen.
Van iets halfslachtigs, tot geen partij behoren. Het kan ook betekenen: dubbelhartig zijn of een nietig mens zijn.
Die uitdrukking krijgt er door de vega-groei een geheel nieuwe dimensie bij: in Amsterdam is er zelfs een restaurant/foodtruck met de naam ‘Vleesch Noch Visch’, waar men alleen maar vegetarisch eten verkoopt.
Vleesch noch visch betekent dus inmiddels ook: een vleesvervanger.
Wat voor vlees het dan vervangt weten we dus bij de Crispy Sticks niet, maar dat zal ons ook een worst wezen……