Toen wij het ooit met onze kinderen hadden over wanneer we vroeger bij ons thuis een telefoon kregen (1968 of zo) vroeg een dochter: “Hoe belde je daarvoor dan?”
Het antwoord was dat we niet belden.
“NIET?!?”

Wij kunnen het onszelf ook amper meer voorstellen, maar vroeger belde je niet.
Bedrijven, fabrieken en rijke mensen (wij niet), hadden een telefoon, maar de gewone man belde in dringende gevallen vanuit een telefooncel. Of vanuit het huis van mensen die wel een telefoon hadden.
Vorige week was ik bij mijn tante Ann; zij was getrouwd met een broer van mijn moeder.
Ze vertelde: “Toen wij trouwden (begin jaren ’60) kon een broer van Henk niet komen. Daar stuurde hij toen een brief over, er was geen andere manier van communiceren destijds”.
De meeste van de brieven zijn verloren gegaan, maar er zijn ook genoeg exemplaren bewaard gebleven.
Ook in ons familiearchief zitten nog een aantal brieven die mijn overgrootvader schreef aan mijn ouders toen mijn broer werd geboren.
Deze ‘olle opa’ (zoals wij hem noemden) heb ik ook nog gekend: hij overleed op 92-jarige leeftijd in 1968.
Begin dit jaar kreeg ik van tante Trijn twee brieven die zij als één-en-twintig-jarige had gekregen van haar grootvader.

Aan mejuffrouw T. Vrieswijk’ staat er in bibberig handschrift op de envelop.
Opa was toen al 91 en uit alles blijkt dat hij zielsveel van zijn kleindochter houdt.
“Geliefd meisje. Ik zet mij ter neder u eenige letteren te schrijven en wel dat wij ons op het ogenblik in een redelijken welstand bevinden…”
Alle woorden in de brief staan achter elkaar aan, opa deed niet aan punten, komma’s en hoofdletters. 
Hij schrijft dat hij blij is met de brief die zij hem heeft geschreven dat ze verkering heeft en tot opa’s grote blijdschap met een jongen van hetzelfde geloof.
….dat is zo mooi Trijntje, als men één lijn trekt als het over het geloof gaat want het is altijd geen voorspoed en voor de wind het is ook wel eens tegenwind en als dan man en vrouw dat is zo mooi dat men samen naar den troon der genade kan gaan en hem om hulp en bijstand te smeken en dat hebben wij nog al eens ondervonden met het verlies van kinderen……

Mijn opa had maar één zus, maar mijn overgrootouders hebben 5 kinderen gehad. Drie dochtertjes met de naam Harmke zijn overleden.
In die paar zinnen (als je wel punten en komma’s zou zetten kom je uit op drie zinnen) legt opa de essentie van zijn blijdschap uit.
Ik vond het ontroerend om te lezen.
In de andere brief wordt mijn vader genoemd. Opa was naar ‘de Smilde’ geweest en had een verkeerde jas meegenomen.
Die woensdagavond daarop zorgden mijn ouders voor een grote verrassing voor opa:
…..daar  kwamen Kees en Freekje woensdagavond in Dedemsvaart achter in met de jas en Trijntje ik was blij dat zij bij ons waren toen hadden wij meteen een avond praters dat vond ik mooi en toen was die avond ook weer weg…..

Hoe belde je dan?
Niet.
Je zocht elkaar op of je schreef brieven.