Afgelopen donderdagmorgen liep ik om 07.00 uur voordat ik naar m’n werk ging te zoeken naar m’n schoenen. Uiteindelijk vond ik ze naast het nachtkastje.
Toen ik ze, eenmaal beneden, aandeed zei ik tegen Gerard: “Koen aan…dag!”

Het is een overblijfsel van het allereerste spraakgebruik van onze oudste dochter Frea. Met haar beleefde ik voor het eerst het wonder van een heel klein kindje dat stukje bij beetje een taal leert.
Eén van de eerste woordjes die ze zei was dies.
“Dies” was een  spuugdoekje. Ze kreeg iedere morgen een nieuwe; de ‘dies’ sleepte ze de hele dag met zich mee. We deden er ‘kiekeboe’ mee en ze leerde er mee lopen. Oma zat op haar hurken en gooide de ‘dies’ naar mama, waarop Frea kraaiend van de pret waggelend van de één naar de ander liep.

Papa, mama, oma, opa, kakkak  (de ganzen in de wal van de vaart), boek, au, waai (lawaai, had ze een hekel aan) en bah! (Vies). De eerste keer dat ze sneeuw zag vallen stond ze in opperste verbazing voor het raam en riep ‘ Bah!’
Ik volgde haar ontwikkeling op de voet en genoot er van.

Koen aan…..

Donderdag kreeg ik het ‘Koen aan….dag!’ niet meer uit

….dag!

m’n hoofd. Ik zag steeds het opgewonden peutertje Frea voor me. ‘Koen aan….dag!’ was haar eigen interpretatie van ‘we gaan naar buiten, leuk!’  Ze wurmde haar voetjes in de sandaaltjes (schoen aan) en wist: we gaan weg! (dag)
Dat kon van alles zijn. Naar de hertjes in Smilde. Of naar ‘opoma’. Of naar de slager of de SRV-man.

Taal. Het blijft een wonder. Tegenwoordig spreekt ze beter Engels dan Nederlands. Maar het blijft haar moedertaal.
En ze weet nog precies wat ik bedoel als ik zeg:
“Koen aan…..dag!’.

Naschrift: op de avond van de publicatie van dit blog kreeg ik van haar een app.
“Koen aan….pub!”