een alternatief voor 'de waan van de dag'

27 augustus: Vlechtmuseum.

“In Noordwolde gaan we dan naar het rotanmuseum” zei Bea zaterdagmorgen tijdens ons jaarlijkse dagje uit.
Rotan.
Dan moet ik gelijk denken aan de rotan-bloemenstander die ik aan het begin van ons trouwen had.
En aan de ronde, rotanstoeltjes die mijn ouders vroeger hadden en mijn eigen ‘hoge rieten stoel’ met het platte, gehaakte kussentje er in.
En aan de fietsmand waar ik vroeger onze kinderen in vervoerde.

Toen we aankwamen bij het museum bleek het niet rotan-museum te heten, maar ‘het Nationaal Vlechtmuseum’.
Het is gevestigd in de oude Rijksrietvlechtschool, die van 1912 tot 1969 in gebruik is geweest.
We werden welkom geheten bij de balie van het gebouw, dat ook gelijk dienst deed als bibliotheek.
We konden een QR-code scannen en daarmee kregen we in iedere ruimte een verhaaltje op de speaker van mijn telefoon.

De geschiedenis van het dorp Noordwolde is vervlochten met het vlechten van mandjes, stoelen en andere gebruiksvoorwerpen van wilgenteen. Wat als huisvlijt begon, groeide uit tot een industrie: bijna iedereen in Noordwolde leefde van het maken van rotanstoelen. Daarom kreeg het dorp de bijnaam Vlechtdorp van Nederland.
Het rijk ging zich ook bemoeien met de ontwikkeling van het vlechtwerk: in 1912 kwam er geld voor de vakopleiding ‘Rietvlechter’ en speciaal daarvoor werd de Rijksrietvlechtschool opgericht.

We dwaalden met z’n vieren door het oude gebouw. In de lokalen waren tentoonstellingen ingericht, af en toe bekeken we een klankbeeld met informatie en in de oude directeurskamer, die weer helemaal in de oude stijl was ingericht, zagen we de man in onze verbeelding nog aan zijn bureau zitten. In de lange gangen hingen ook allerlei voorwerpen aan de muren: niet alleen uit Nederland, maar ook uit andere landen.
De STOEL van Rik Felderhof bleek ook uit Noordwolde te komen: hij stond pontificaal op een verhoging te pronken en wie wilde mocht er even op plaatsnemen. Dat vond ik leuk; even in die stoel zitten die altijd op het dak van de auto van Felderhof naar een bijzondere Nederlander werd gereden.

Wat leer je dan veel op zo’n morgen; helemaal niets wist ik van de rotan-industrie in Noordwolde.
Maar alle dingen die ik in de eerste alinea noemde hebben we gezien.
Toen we later een twaalf-uurtje gingen eten, deden we dat in het gebouw van het oude tramstation.
In het museum hadden we daar foto’s van gezien: wagons volgestouwd met knopstoelen en rijen gevlochten stoelen, wachtend op het perron.
Je kunt je er niks meer bij voorstellen.

Uit mezelf zou ik niet naar dit museum zijn gegaan. Manden en stoelen vlechten, daar zou ik ook geen boek over lezen zeg maar.
Maar dit museum leerde me veel over de geschiedenis van dat deel van Nederland, over vakonderwijs en ook van het oude gebouw was ik erg gecharmeerd.
Bovendien ontdekte ik dat men daar ook workshops verzorgt: dan kun je een middag zelf een mandje vlechten.
Wie weet!

Nieuwsgierig geworden?
Hierbij een link naar de website van het Nationaal Vlechtmuseum. 

Een verslag van wat we nog meer deden die zaterdag vind je op het blog ‘Drie provincies

Vorige

26 augustus: Altijd genoeg.

Volgende

28 augustus: Negatief?

  1. Janny

    Heel veel jaren terug zijn wij met ons gezin daar ook geweest. Het is geen groots museum, maar wel een mooie weergave van hoe het rietvlechten zich heeft ontwikkeld. Ik geniet ervan om te zien hoe het (werk) leven van alledag er uitzag. Je ziet dingen die misschine wel voorgoed verdwenen zijn, maar ook hoe sommige vaardigheden weer opkomen en gewaardeerd worden.

  2. Willem

    Indirect kun je best het een en ander over de Stellingwerfse cultuur/gewoontes te weten te komen uit de boeken van de Stellingwerfse schrijver Johan Veenstra. Hij schrijft in het Stellingwerfs. Maar eerlijkheidshalve ik kwam pas te weten dat er überhaupt iets als De Stellingwerven bestond in mijn praktijkjaar 1963/1964. Ik zat toen bij een aannemer die Oosterhoutse bouwplaten, ook wel halmplanken genoemd, toepaste als dakplaten. Dat zijn geperste rietplaten van 6 of 7 cm dik en er werd gezegd dat ze gemaakt werden in Noordwolde, hoewel de naam eerder Noord-Brabant doet vermoeden.
    Weet dat ik er nog een verslag over geschreven heb en dat de stagebegeleider er de opmerking bijzette dat er niet zo diep op de (theoretische) achtergronden ingegaan moest worden, maar meer op de praktische toepassing. En dat, terwijl mijn eindconclusie was dat het mijns inziens weinig praktische waarde had ivm beschikbaarheid van de grondstoffen, brandgevaar en voor mijn niet echt bewezen degelijkheid.. Maar ja, die stagebegeleider was een oud-aannemer.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Type de getallen in cijfers in onderstaand vak * Time limit is exhausted. Please reload the CAPTCHA.

Mogelijk gemaakt door WordPress & Thema door Anders Norén