Vanmiddag om 16.15 uur liep ik vanaf kantoor naar mijn auto die op de parkeerplaats stond.
Mijn werk bevindt zich in de binnenstad van Groningen en parkeren is een groot probleem.
Er is wel een behoorlijke parkeerplaats, maar die staat ’s morgens na 09.00 uur tjokvol; pas na 16.00 uur ’s middags komt er weer wat ruimte.
Het is een gedoe.
Voor personeel, maar vooral voor cliënten die soms in de file te staan te wachten of er een plaatsje vrij komt.

Op het terrein waar ik werk is ook een kliniek en daar was vanmiddag iets loos.
Toen ik naar mijn auto liep zag ik er een ambulance achter staan.
Ambulance-chauffeurs gaan niet in de file staan, die moeten er gewoon langs.
En als er geen plek is om te parkeren dan zetten ze hem gewoon ergens neer, want haast.
Dus ik was de klos.
Op de afbeelding links zie je wat ik in mijn achteruitkijkspiegel zag.

Dus.
Wat doe je dan?
Ik overwoog om naar de balie van de kliniek te lopen en te vragen of de ambulance ergens anders kon gaan staan omdat ik er graag uit wilde, maar dat heb ik niet gedaan.
Ik bezat mijn ziel in lijdzaamheid.
“Daor hef iene ’t der beroerder an toe as wij” placht mijn vader te zeggen als hij een ambulance zag rijden.
Met die woorden in mijn gedachten diepte ik mijn telefoon op uit mijn tas en ging mijn mail checken.
En het nieuws lezen.
En bekeek de laatste foto’s van Amalia en Maxima.
Midden in een verhaal over het werkbezoek van onze koningin in New York hoorde ik een autodeur slaan; de ambulance trok op, reed richting de kliniek waar inmiddels plaats was gemaakt en waar ambulancemedewerkers met iemand op een brancard stonden te wachten.
En ik kon wegrijden.
10 minuten gewacht; waar hebben we het over.

Zelf heb ik al meerdere malen in zo’n ambulance met gillende sirenes gelegen; dan ben je blij als andere verkeersgebruikers even op jou wachten.
Deze gebeurtenis was de waarde van mijn dag; omdat ik me tijdens de rit naar huis realiseerde hoe fijn het is dat ik sinds 2018 al niet meer in een ambulance heb gelegen.