Op advies van mijn boekenvriendin las ik Joop ter Heul, een boek dat geschreven is door Cissy van Marxveld in het begin van de twintigste eeuw.
Honderd jaar geleden.
Dan zou je denken: ouderwets! Was ook zo.
Het speelt in een tijd die zelfs mijn moeder niet heeft meegemaakt, maar de schrijfstijl is beslist niet antiek. Het leest heel gemakkelijk weg,  vooral het eerste deel heb ik met veel plezier gelezen; soms moest ik zelfs hardop lachen!
Het speelt zich af in deftige kringen.  Er zijn dienstmeisjes, Joop (die eigenlijk Josephine heet,  maar nooit zo genoemd wordt) gaat naar de HBS, kleding, etikette en mode zijn erg belangrijk,  gewone mensen zijn ‘inboorlingen’ en die doen het zware werk.

In dit boek met verhalen van een eeuw geleden staan woorden die wij al lang niet meer gebruiken.
Julie (Joops getrouwde zus) heeft een dienstmeisje waar ze op een gegeven moment over zegt: “Ik kan me met Hillegonda toch niet encanailleren!”
Hé?
Zo’n woord zoek ik  dan op.
Dit staat er over op de website van Genootschap Onze Taal:
Zich encanailleren is een zeventiende-eeuwse vernederlandsing van het Franse s’encanailler, dat ‘zich inlaten met het gepeupel’ betekent.
Of, in de nettere omschrijving van Van Dale Frans-Nederlands: “zich bewegen in kringen van twijfelachtig allooi, zich afgeven met mensen van twijfelachtig allooi, een vleugje couleur locale opdoen”.

S’encanailler is afgeleid van canaille, wat ‘gepeupel’ betekent’.
Dus.
Die Julie.

De man-vrouw verhouding van honderd jaar geleden zoals die in het boek wordt beschreven vond ik stuitend; niet te geloven gewoon!
Als negentienjarige is Joop al getrouwd met de gewichtige Leo, die dan  halverwege de twintig is. Hij spreekt zijn vrouw soms aan met ‘kindje’ en noemt haar een onverstandige kleuter.
Op een dag heeft Joop de aardappels bij het afgieten per ongeluk in de gootsteen laten vallen, maar ze dient ze zonder blikken of blozen op; de gootsteen was immers brandschoon.
Echtgenoot Leo raakt er danig van uit zijn humeur.
”s avonds  heeft Leo me op zijn knie gezet en gezegd: zullen we nog even over vanmiddag praten, vrouwtje?’
Brrr.
Mede daardoor heb ik het derde en het vierde deel van deze serie wat vluchtiger gelezen: het was me gewoon te gortig af en toe.

Vaak moest ik trouwens ook denken aan mijn oma’s; net zo oud als Joop, want allebei geboren rond 1900. Die hadden geen weet van de wereld waarin Joop opgroeide; Joop zou hen geen blik waardig gekeurd hebben. (Meer lezen over mijn oma’s? Zie Oma Vrieswijk >>> en Oma Boelen >>>)
Joop leefde met haar kwijnende zus Julia en haar vriendinnen in een bubbel, een eigen wereldje boven de maatschappij waarin Jan met de Pet soms maar net het hoofd boven water kon houden. Het 19e eeuwse standsverschil sijpelt tussen de regels in dit boek door, al is Joop dan wel weer degene die zich bekommert om Hillegonda, het dienstmeisje van Julie.

Maar mijn vriendin had gelijk: dit moet je gelezen hebben, dit hoort bij je opvoeding.
Je hoort te weten wat de Jopopinoloukico-club is.
Net als bij het boek van Pip leer je meer over de gang van zaken in een ander milieu dan waar je zelf uit komt.  Joop was namelijk geen kerkmens: op zondag gingen ze luieren, uit rijden of op visite.  En ze was niet zo superbraaf , degelijk en vroom als Goud-Elsje van Max de Lange Praamsma.

Gewoon,  een leuk kind van 17 dat het zwaar heeft met een strenge vader en het land heeft aan leren.
Eigenlijk net als ik in 1977.
Alleen was zij een bakvis en ik was een puber.