Morgen is het 1 november. In de Rooms Katholieke kerk viert men dan Allerheiligen, een feest ter nagedachtenis aan alle heiligen en martelaren.
In de Middeleeuwen was het heel gewoon dat de restanten van die heiligen, relieken genaamd, werden tentoongesteld in rijk versierde reliekhouders.
Zo had bijvoorbeeld de Martinikerk in Groningen de arm van Johannes de Doper in zijn bezit.
Eén van de eerste kerken buiten Rome die relieken van een heilige bezat was de San Marco in Venetië.
Het lichaam van Marcus lag begraven in Alexandrië, maar in de 9e eeuw was die stad helemaal onder de invloedssfeer van de Islam gekomen.
Venetiaanse kooplui hebben in 829, onder militaire bescherming, zijn gebeente uit Alexandrië weggehaald. Gestolen zeg maar.
In Venetië bouwden ze een prachtig rijke kathedraal, benoemden Sint Marcus als patroonheilige van de stad en noemden de kerk San Marco.
Eigenlijk kwam er direct na de diefstal van het lichaam een pelgrimage op gang van gelovigen, die zo dicht mogelijk bij de heilige botten wilden zijn om daarmee het heilige te “ervaren” en om een gunst, bijvoorbeeld genezing te vragen.
De aanwezigheid van Sint Marcus in Venetië legde de stad geen windeieren: al die pelgrims moesten natuurlijk onderdak, eten en drinken hebben.
De stad groeide en bloeide en werd rijk van de pelgrims die een bezoek brachten aan de relieken in de San Marco.
Dat bleef natuurlijk niet onopgemerkt.
Geestelijken en burgers uit het stadje Bari bedachten dat de arme Sint Nicolaas in Turkije begraven was, waar het christendom op dat moment ook niet meer werd gepraktiseerd.
In 1087 gingen zij Sint Nicolaas een dienst bewijzen door hem uit die heidense omgeving weg te halen en hem te ruste te leggen in hun eigen kerk in Bari, waar de goedheiligman tot op de dag van vandaag begraven ligt.
Toen ook Bari werd overspoeld door pelgrims naar de toen erg populaire Sint Nicolaas en veel verdiende aan de gelovige gasten, kwamen steeds meer steden op het idee om ook restanten van een heilige te bemachtigen.
Relieken als verdienmodel.
De relikwieën vormden in de late middeleeuwen een bron van levendige handel. Men deed van alles om aan ‘stukjes heiligen’ te komen en er werd maar wat aangerommeld op dat gebied. In Duitsland bijvoorbeeld waren 18 kerken waar een apostel van Jezus begraven lag, terwijl er maar 12 apostelen waren en er zijn zoveel ‘splinters van het heilige kruis’ dat men er wel 20 kruisen van kan maken. De gelovigen werden zo niet alleen financieel maar ook spiritueel bedrogen.
Waarom vertel ik dit?
Donderdagmiddag luisterde ik naar een aflevering van de podcast-serie Tijdgeest (NPO1), ‘De heiligman in de zak’.
Daarin kwam o.a. dit verhaal aan de orde én het verhaal van het hoofd van Sint Justus dat als relikwie in Zutphen werd bewaard, maar dat ten tijde van de reformatie (toen het katholieke geloof verboden was in Nederland) in Antwerpen in veiligheid werd gebracht.
Het verhaal boeide me mateloos, dus mijn waarde van de dag.
Podcast ook luisteren? Hierbij een link.
Meer weten over de roof van het gebeente van Sint Nicolaas in 1087, lees dan het artikel: Heilige diefstal van de hand van mediëvist Sanne Frequin.
Geef een reactie