In het blog over Happen en trappen van 29 juni beloofde ik het al: Zwartsluis krijgt een eigen blog.
Wij kwamen aanfietsen vanuit de wieden rondom Meppel en zagen rechts van ons een groot industrieterrein aan het Meppelerdiep met scheepswerven enzo. “Dat is Zwartsluis dus…”.
We moesten wachten want vlak voordat het Meppelerdiep uitmondt in het Zwarte Water stond de enorme brug omhoog en kwam er een groot vrachtschip langsvaren.
Toen we na de carpaccio van Hotel Zwartewater het dorp infietsten was ik verrast door het contrast met wat ik hierboven beschreef.
We fietsten langs een haventje met allemaal plezierjachten en door een oude dorpskern met kleine straatjes.
Op internet zocht ik later informatie. Zwartsluis is in de middeleeuwen ontstaan door de sluizen in het Meppelerdiep. Door scheepvaart en door het winnen van turf ontwikkelde zich een kleine nederzetting, die in 1398 al ‘Swarte Sluys’ werd genoemd. In de loop van de eeuwen bleek die nederzetting van strategisch belang te zijn: het dorp lag niet alleen langs belangrijke waterwegen, maar ook de enige begaanbare zandwegen in die tijd liepen via Zwartsluis.
De Gelderse hertog Karel van Gelre probeerde in 1521 een verdedigingswerk (blokhuis) te bouwen om de doorgang te kunnen bewaken, maar daar staken de destijds rijke Hanzesteden Kampen en Hasselt een stokje voor. Maar dat verdedigingswerk kwam er wél: 4 jaar later lukte het Karel toch om een schans te bouwen; tijdens de 80-jarige oorlog werd die schans verder uitgebouwd tot een zogenaamd ‘fortresse’; in die hoedanigheid deed Zwartsluis dienst in de strijd tegen de Spaanse troepen.
Toen we door het oude centrum fietsten moest ik even van de fiets afstappen bij een oude winkel waar men bezig was met werkzaamheden. En de kelderluiken stonde open! Dat zijn twee openklappende deuren aan de straatzijde van een gebouw, waardoor je in de kelder van het huis kunt komen; die heb je heel veel bij oude huizen, maar die zitten altijd dicht.
“Mag ik een foto maken, meneer?” vroeg ik aan de bouwvakker die er bij stond.
Hij keek mij in opperste verbazing aan.
“Van mij?!”
Hij was lichtelijk teleurgesteld dat het mij ging om de ingang van de kelder; natuurlijk mocht ik een foto maken en ondertussen vertelde hij dat deze straat vroeger helemaal vol stond met winkels en handelshuizen en dat de kelder zich uitstrekte onder het hele huis.
Zulke kelders werden vroeger gebruikt voor het opslaan van voorraden, die lopend of op raderen/wielen (steekkarren etc.) naar binnen konden worden gereden; in het midden zie je een trapje, de zijkanten lopen schuin af voor de wielen.
Nieuwgierigheid bevredigd; ‘dat wet die wiesneuse dan weer….’