Mijn moeder was een kei in het huishouden.
Was.
In de week dat ze kwam te vallen (eind augustus) vroeg ze of ik koffie wilde zetten.
Werkelijk waar: ik moest zoeken waar het spul stond.
Dat deed ik gewoon nooit bij mijn moeder; ze had altijd alles piekfijn voor elkaar.
Toen ze terugkwam uit de Boshof wilde ze eigenlijk nog wel van alles zelf doen, maar dat bleek al gauw wishfull thinking.
Ze wou het wel, in gedachten kon ze het ook wel, maar het lukte niet meer.
Op een zondagmorgen trof ik haar huilend bij het aanrecht: ze wist niet meer hoe ze koffie moest zetten.
Fysiek en mentaal moest ze inleveren, eigenlijk elke dag een beetje.
De was bleef liggen.
Die nam ik mee; braaf stond ik van alles te strijken.
De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik zelf amper meer doe, wat bloesjes en katoenen broeken, voor de rest vind ik het allemaal niet nodig.
De afwas bleef staan.
De eerste keer dat ik haar appartement binnenkwam en het aanrecht vol vieze bordjes en kopjes stond…… zo triest vond ik dat.
Niet dat dat bij mij nooit gebeurt, regelmatig zelfs, maar bij ma was het aanrecht altijd leeg. Spic en span.
Op donderdagmorgen komt de huishoudelijke hulp. Drie en een half uur.
Bedden worden verschoond en als een witte tornado gaat Mirella de hele boel bijlangs.
Met onze hand- en spandiensten voor wat betreft de was, afwas, boodschappen etc. is het goed te doen.
Waar het huishouden voor mijn moeder altijd het belangrijkst was, kan het haar nu allemaal niks meer schelen.
Daaraan kan ik zien hoe ziek ze is.
Gisteren, na het weggooien van het afwaswater, ontdekte ik na het wegtrekken van het schuim dat het afvoertje vol bruine aanslag zat.
Niet erg, als het maar functioneert.
Maar ik heb het toch even schoongeschuurd.
Hoeft natuurlijk niet.
Maar het is wel mijn moeders keuken.