De waarde van de dag

een alternatief voor 'de waan van de dag'

15 mei: Zondagsrust.

De zondag was vroeger bij ons thuis een bijzondere dag.
Mijn vader zei daarover: “De zondag is een rustdag. Dat hoort een fijne dag te zijn, waarop je mag uitrusten van de drukte van de week daarvoor.”’
Daar hoorde zijn inziens in de ochtend een kerkdienst bij, maar voor de rest was het een gezinsdag.
Wij mochten van alles wel wat hij zelf vroeger op zondag absoluut niet mocht: fietsen, zwemmen, schaatsen en iets kopen.

Zondag was de dag van spelletjes doen (scrabble, klaverjassen, sjoelen, monopoly), puzzelen, lezen, wandelen, fietsen, maar ook de dag van familiebezoek.
Gezellig, want die familie had ook kinderen; we speelden samen en kregen een glaasje fris en een bakje chips.
Mijn moeder, die anders vaak druk was met huishoudelijke klussen en de tuin, had op zondag ook een rustdag.
Een groot deel van de Nederlandse bevolking hield de zondagsrust in ere, mede omdat de maatschappij daarop ingericht was.
Op zondag kon je vroeger niet naar de winkel, want die was niet open, ook in de steden niet.

Wat is er wat dat betreft veel veranderd.
Veel mensen hebben wel verschil tussen werkdagen en vrije dagen, maar de zondag heeft daarin haar bijzondere positie verloren.
We wonen en werken in een 24-uurs economie en de zondag is een tweede zaterdag geworden.
In mijn eigen leven probeer ik de zondag in ere te houden.
In Genesis 2 lezen we dat God hemel en aarde schept in zes dagen en de 7e dag neemt God voor zichzelf. Hij heiligt die dag, oftewel Hij wijdt die dag aan zichzelf; hij geniet van zijn schepping.

We moeten de hele week al zo veel.
Werken, huishouden, sociale verplichtingen.
Zondag is voor mij ‘geniet-dag’; daar hoort in mijn beleving ook een kerkdienst bij voor bezinning en meditatie.
En verder Ruhe im Zelt.
Meestal eten we soep met een broodje en een bakje met een restje van iets uit de diepvries.
Geen huishoudelijke klussen, maar borduren, podcast luisteren, stukje fietsen of wandelen.
En ’s avonds een spelletje aan de keukentafel, afgesloten met een afzakkertje en een ‘vooruitblik op de week’.
Wat staat er in onze agenda’s?
Wat moeten we doen aan voorbereidingen?
Wat gaan we eten?

Maandagmorgen gaat om 06.25 uur de wekker.
Na zo’n geniet-dag kun je er weer helemaal tegen.

Reageren

14 mei: Net als bij de eendjes.

Hemelvaartsdag is al meer dan 40 jaar vriendendag.
Maar dit jaar was dat ook de verjaardag van Nelly, die zei: “Dan wil ik mijn verjaardag graag met mijn gezin en familie vieren. Kunnen we iets anders verzinnen voor de vriendendag?”
Zeker. Dit jaar waren wij aan de beurt om de vriendendag te organiseren en wij hadden Casa Grada het hele hemelvaartsweekend voor onszelf geblokt; we nodigden hen uit voor ’24 uur in Westerbork’.
Toen de drie stellen zaterdagmiddag arriveerden liepen ze met hun bagage naar boven om een kamer in gebruik te nemen.
“Voelt net als vroeger met het kampeerweekend!” merkte iemand op.

Dit jaar is het 44 jaar geleden dat we de eerste vriendendag beleefden; ieder jaar is het weer een feestje.
We troffen het ontzettend met het weer: we hebben amper binnen gezeten.
Van de 24 uur zaten we er 3 bij Restaurant ‘de Ar’ in Westerbork.
Het probleem ‘Wat doen we met het songfestival’ (lees: wie wil dat zien, wie niet en wat doen we dan) was opgelost voor we het ter discussie konden stellen. Joost mocht niet meedoen en wij keken niet.
We zaten rond middernacht met z’n zessen op het terras aan het water; twee dames waren toen al niet meer wakker.
Gerard had die middag nog een streng zonne-energielampionnetjes opgehaald uit Beilen want dat vind ik altijd zo leuk.
Johan vond dat helemaal niet bij ons passen. “Ik vind het zo camping-achtig.”
Maar we hoefden van Johan geen toestemming te vragen, dus de lampionnetjes blijven hangen.
We deden kaarsjes aan en wachtten geduldig op het noorderlicht, dat zich niet aan ons liet zien.
Jan dacht een foto gemaakt te hebben waar het op te zien was, maar dat waren de sterke straatlantarens achter ons huis.
(zien Instagram voor die foto)

Zondagmorgen druppelde het terras langzaam vol: de laatste rolde om rond half elf uit bed.
Tijdens de brunch was het een drukte van belang. Met z’n achten aan de lange tafel in de woonkeuken moet er van alles van links naar rechts worden doorgegeven, voorzien van een scala aan op- en aanmerkingen.

Zondagmiddag wilde ik wel een spelletje doen.
Waar bij ons gezin en in de familie Waninge de kaarten al op tafel liggen bij zo’n vraag bleef het onder vrienden even stil.
“Ik ben blij dat ik even niks hoef.”
“Pokeren? Niks voor mij.”
“Laat mij maar even.”
“Klaverjassen….? O, dat heb ik al zo lang niet meer gedaan…”
Alsof je dat ooit verleert.
Lang verhaal kort: ook deze keer bleef ‘Monopoly Assen’ in de doos en ik ging blijmoedig verder met mijn haakwerkje.

“Zie je wel? Bij eendjes zwemt het mannetje ook voorop, het vrouwtje volgt gedwee” merkte één van de mannen op.
Tien seconden later zwom het vrouwtje voorop.
“HA! KIJK!” riep Sinet “Zie je wel? Het mannetje denkt dat ie de leiding heeft, maar het vrouwtje neemt het over!”

24 uur met vrienden.
Dan heb je helemaal geen spelletjes nodig.

Ken je die mop van dat stel vrienden dat op zondag 12 mei om 19.00 uur met een luchtballon zouden opstijgen?
Ze gingen niet.
Voor de vierde keer al niet.

Reageren

13 mei: Dat is zeker joen dochter.

Op Hemelvaartdag stond ik ’s morgens om 10.15 u op de parkeerplaats van vakantiepark ‘het Timmerholt’.
Wij waren het hemelvaartsweekend in Casa Grada en hadden tante Trijn uitgenodigd voor een dagje Westerbork.
Ze werd met een taxi gebracht en ze had rond 10 uur laten weten dat ze in aantocht was.
Toen ze uitstapte en mij begroette zei haar medepassagier achter haar: “Dat is zeker joen dochter.”
“Bijna” was tante’s antwoord.
Voor ons was de opmerking van die mevrouw een compliment.
Want ik ben dan niet haar dochter, je kunt goed zien dat we familie zijn en we houden veel van elkaar.

1962

Het deed ons denken aan mijn kindertijd, toen tante Trijn wel eens met mij ging reizen in de bus of de trein.
Wij schelen 15 jaar, toen dus ik 3 was, was zij achttien.
‘De mensen’ vonden toen nog overal wat van, dus zo’n jong meisje met een kind, dat was niet zoals het hoorde.
“Ik was altijd blij als jij tante Trijnie tegen mij zei, dan was tenminste duidelijk dat ik niet jouw moeder was” zei ze daar later over.

We hadden een heerlijke dag met z’n drieën. Alle tijd om uitgebreid bij te praten over van alles en nog wat, een hapje en een drankje op zijn tijd en lekker weer. Na het eten (lekker buiten grillen) brachten we haar weer naar Klazienaveen, maar we maakten een omweg over Erica.
Daar waren we uitgenodigd door Martijn om zijn vernieuwde bedrijf te komen bekijken.
Martijn is voor tante Trijn haar derde zoon, maar er is geen bloedband.
Hij is vriend van de familie, bevriend met mijn neven Paul en Adriaan en bonus-zoon van ome Wim en tante Trijn.
Martijn heeft een bouwbedrijf* en had een nieuw kantoor gerealiseerd, dat wilde hij graag laten zien.
Gerard heeft natuurlijk ook een achtergrond in de bouw en was zeer geïnteresseerd.
Wát leuk, even zo’n kijkje achter de schermen.

Een bonus-zoon en een bijna-dochter met drie bonus-kleinkinderen.
In maart dronken we koffie met haar schoon-schoonzus en in juni staat er weer een dagje uit gepland met de Royaltygezusters: familie is voor tante Trijn een ruim begrip.

* Hierbij een link naar het bedrijf van Martijn: Bouwbedrijf Bekman 

Reageren

12 mei Dit ken ik toch…..

Op een woensdagmiddag om 16.00 uur sloot ik op het werk mijn computer af. Daarmee sloot ik ook Radio 5 af, waar collega en ik met plezier naar hadden geluisterd. Collega werkte die dag tot 17.00 uur en zei: “Ik zet de radio nog wel even aan” en even later hoorde ik Bert Kranenbarg iets aankondigen. Ik pakte mijn jas en stond vervolgens  aan de grond genageld: er werd een nummer gedraaid waarvan ik binnenin mij voelde dat ik het heel erg mooi vond; het had iets heel bekends en toch kon ik het niet thuisbrengen.  Dit ken ik toch… wie is dit ook maar weer….

Eenmaal thuis zocht ik de playlist van Knooppunt Kranenbarg op en vond het eerste liedje na 16.00 uur: de zanger was Albert West en hij zong Memory of life.

Dat lied kende ik in de jaren 70 heel goed: zelf opgenomen op oude bandrecorder van pa.  En helemaal vergeten!
Het was een hitje in 1976, het jaar waarin ik 16 was.
Ik zat in MAVO 4  en in 1977 deed ik examen.
Albertje Oosting zat bij mij in de klas en zij was groot fan van Albert West.
Ik niet, maar dit liedje vond ik toen mooi.
Het deed me qua tekst een beetje denken aan ‘Green green gras of home’: iemand ervaart dat hij weer in zijn dorpje van vroeger is en in het laatste couplet blijkt het een droom te zijn: hij bevindt zich in een oorlogssituatie.

Het nummer brengt me terug naar die MAVO-tijd .
Als je goed luistert hoor je in de muziek de invloed van de schrijver van het lied Hans Vermeulen; de dames van Rainbow Train (waarin o.a. Anita Meijer zong) doen mee in het achtergrond koor.
De ontroering die ik voelde met mijn jas aan rond 16.00 uur kwam puur door de muziek die, zonder dat ik het liedje had onthouden, mijn geest meer dan 40 jaar terugbrengt.
Net zoals de geur van Eau de Cologne mij bij de handtas van Oma Vrieswijk brengt en ik haar aanwezigheid haast kan voelen…

Sweet memories.

Reageren

11 mei: Een begrafenis.

“Jij hebt best wel vaak een begrafenis.”
Dat zei één van mijn collega’s toen ik vrij nam voor de afscheidsplechtigheid van Wim afgelopen woensdag.
Niet dat die vrije dag een probleem was, hoor; ik heb nog dagen genoeg en het was niet heel druk op het werk.
Ze wenste mij sterkte bij ‘alweer zo’n verdrietige bijeenkomst’.

Als je mijn blog volgt, lees je regelmatig iets over iemand waar we afscheid van moesten nemen.
Wij hebben een groot sociaal netwerk, dus dan is er sowieso meer kans dat er iemand in je omgeving overlijdt.
En als je zelf ouder wordt, worden de mensen die jou omringen ook ouder, zodat je vaker aan een graf staat dan drieëntwintig jaar geleden. Want zoveel schelen de bovenstaande collega en ik in leeftijd.
Verder maakt het nogal wat uit hoe dicht je betrokken was bij de overledene.
Iemand van het koor staat verder van je af dan een zwager.

Begrafenissen zijn tegenwoordig niet meer zoals vroeger.
Tussen het overlijden van mijn ouders zat 9 jaar en bij het afscheid van mijn moeder in 2017 ging het al heel anders dan in 2008.
Bij het afscheid van Wim was er een informele condoleance; dat hadden wij nog niet vaak meegemaakt.
De uitvaartleider vertelde dat er na de afscheidsplechtigheid in de hal van Op de Helte gelegenheid was om te condoleren.
De familie zou niet in een rij staan, maar zou zelf naar de gasten toekomen om hen de hand te schudden.
“Het kan zijn dat u dan niet in de gelegenheid komt om te de familie te condoleren; dan bent u van harte welkom op een later moment bij hen thuis.”
Er was koffie/thee en er waren broodjes. Gerard en ik spraken met deze en gene en kregen ook de gelegenheid om even met Gré te praten.
We zagen hun kinderen (die wij niet persoonlijk kennen) de tijd nemen voor hun eigen vrienden en hun neven en nichten.
Na een uur werd er een rouwstoet gevormd en ging de familie met een aantal genodigden naar ‘Hillig meer‘, een natuurbegraafplaats bij Eext. Met de aanwezigen vormden wij een erehaag voor de rouwauto waar Wim in werd vervoerd.

Toen we naar huis liepen waren we het roerend eens.
Zo willen wij het later ook: geen ellenlange rij handenschudden van mensen die je kinderen amper kennen.
Verder heb je op deze manier als nabestaande zelf de regie en heb je even tijd om te herstellen als je net iemand hebt gesproken waarbij de tranen rijkelijk vloeiden.
Het is tegenwoordig helemaal niet meer raar om het te hebben over je eigen begrafenis.
Toen ik blogde over onze grafheuvel die wij kochten op Natuurbegraafplaats de Velden in Zuidvelde (zie ‘Mistig, kold en stille‘) kwam er die zondag daarna bij de koffie een gemeentelid naast mij staan,
“Wij worden later buren…!”
Niet om dat gemeentelid, maar wij hopen dat dat nog heel lang duurt.

Reageren

10 mei: Dat gaat naar Den Bosch toe (6) – Sint Jan en het loodje.

Natuurlijk moet je ook naar de Sint Jan als je in Den Bosch bent.
Officieel is het een basiliek met de naam Kathedrale Basiliek van de heilige Johannes Evangelist: Johannes de Doper is dus de heilige aan wie deze kerk gewijd is.
Voordat we begonnen aan onze rondwandeling door de kerk kocht ik een foldertje, waar een routebeschrijving in stond.
Op voorhand wist ik al: die nummertjes gaan we niet allemaal opzoeken en lezen.
Wat ik interessant vond was het verhaal van het begin van de kerk: die stond helemaal niet in de stad.
De kerk werd van 1210 tot 1260 gebouwd langs een van de toegangswegen naar het kleine, ommuurde stadje dat Den Bosch toen was. Dat was een zandweg over een hoger deel van een moerassig gebied.
Honderd jaar later was de stad zo explosief gegroeid, dat er een tweede stadsmuur omheen werd gebouw, toen stond de kerk ook in de stad.

Het Alziend oog.

Het is een prachtige kerk.
“Een hoogtepunt van de Brabantse gotiek” roemt de folder.
We zagen o.a. een 15e eeuwse muurschildering van de Boom van Jesse, een indrukwekkend ‘lijdensaltaar’ dat het lijden van Christus uitbeeldt en een viering in de Broederschapskapel. Ik hoorde steeds iemand iets zeggen en mensen zingen, maar ik dacht dat er een bandje op stond om de functie van het gebouw te benadrukken. Pas toen we vlak bij die zijkapel kwamen zagen we dat daar een mis aan de gang was; daar mochten we op dat moment dan ook niet naar binnen.
We gingen zitten in het midden van de kerk. Als je daar omhoog keek zag je het Alziend Oog (het oog van God) uit 1822.

Toen we de kerk uitkwamen, liepen we even samen op met een uitgelaten groepje kinderen, waarvan er één in opgewonden toestand voorop liep en voorbijgangers van alles toeriep.
“MENEER!” riep hij tegen Gerard. “Kent u die mop van die timmerman?”
Gerard dacht dat die zich op zijn duim had geslagen?
“NEE! Die slaat nergens op!” was het antwoord.
O.
Haha.
Jolig en muitend liep de groep weer verder; de volwassen groepsleider wierp ons een verontschuldigende blik toe: “Hij vindt zichzelf erg grappig….”

De gasthuispoort, met links het medicijnluikje.

Aan het eind van de wandeling liepen we achterop een groep die aandachtig luisterde naar een stadsgids. Hij stond bij de Oude Gasthuispoort: dat was de toegang tot het Groot Ziekengasthuis. De gids vertelde over het luikje dat links van de poort zit, van waaruit eeuwenlang aan de armen van de stad medicijnen zijn uitgedeeld.
Om die medicijnen te bemachtigen moest je een briefje hebben van de voorloper van het ziekenfonds/volksverzekering; als de medicijnen werden verstrekt, dan kreeg je daar een loodje bij. Als je die medicijnen niet meer hoefde te gebruiken, moest je dat loodje vervolgens weer inleveren. Dat was bijna altijd als iemand was overleden. Daarom zeggen wij nog steeds ‘hij heeft het loodje gelegd’ als iemand is gestorven.
Dat verhaal pikten we toch maar mooi even mee!

Benieuwd naar onze andere avonturen in ’s Hertogenbosch?
Hierbij een link naar deel 1, onderaan dat blog vind je een overzicht.

Reageren

9 mei: Op z’n Wims.

Gistermorgen namen we afscheid van Wim Croeze.
De kerk zat vol met zijn gezin, familie, vrienden en gemeenteleden.
Wij kenden hem van de kerk en van het samen zingen. Samen met zijn vrouw Gré was hij lid van de Catharinacantorij, zij alt, hij bas.
We vormden af en toe met hen een gelegenheidskoortje dat optrad in de Noorderkroon of in de Hullen.
In het blog ‘Leise rieselt der Schnee‘ lees je hoe dat er toen aan toe ging.
Essina (alt van de eerste rij) noemde het groepje altijd ironisch ‘het Jo Vincent-kwartet’.

De dominee vertelde aan het begin van de dienst dat Wim vlak voor zijn dood nog in de tuin had gelopen en had benoemd wat nog veranderd moest worden. “Hij realiseerde zich ineens dat hij dat niet meer mee zou maken en daar zei hij iets over ‘op zijn Wims’. En dat is niet altijd citeerbaar”. Iedereen die Wim heeft gekend snapte wat de dominee bedoelde.

Wim deed mij in zijn doen en laten aan mijn vader denken.
Kerkzaken combineren met humor.
Het bezigen van de tale Kanaäns; “Vanwaar Gehazi? Ik ben her- nog derwaarts geweest, Heer..”
Het citeren van Wim Sonneveld.
Hij was wijs met zijn Gré en zijn dochters en de kleinkinderen waren zijn oogappels.
Dat wist iedereen, want Wim stak zijn liefde niet onder stoelen of banken en had altijd wel een grappig verhaal paraat.

In de overdenking vertelde dominee Sybrand van Dijk dat Wim in zijn geloof een enorme groei had doorgemaakt.
Hij kwam nog uit de tijd dat de gereformeerde kerk pretendeerde het enige, ware geloof te zijn.
Ook het Godsbeeld en het omgaan met de eindigheid van het leven was in de loop van de jaren nogal veranderd; daarover was hij heel open en sprak hij ook met andere mensen.
We zongen o.a. “Licht dat ons aanstoot in de morgen’, een lied van Huub Oosterhuis.
Oosterhuis was belangrijk voor Wim en Gré; de voorganger haalde woorden aan uit zijn rouwadvertentie die Gré destijds had uitgeknipt.  “Hij maakte oude woorden nieuw en gaf ons taal om nu gelovig te leven.”

Toen hij te horen had gekregen dat hij nog maar enkele maanden te leven had, berustte hij in zijn lot, maar hij behield de regie. Hij stelde zich voor dat hij zijn lichaam zou afleggen en dat hij zou worden ontvangen in het licht. “Want” zei hij “er is mij een nieuwe wereld beloofd. En als dat niet zo is, dan hebben ze me flink belazerd.”
Op z’n Wims; niet altijd citeerbaar.

Het laatste lied dat we zongen was ‘Ga met God en Hij zal met je zijn’.
Links naast mij zongen Gerard en Fokke de tenorpartij en Truus de sopraan, aan de andere kant van mij zong Jaap (cantorij-bas) de baspartij en ik zong de alt. Zo deden we, als een klein stukje Catharinacantorij, meerstemmig zingend, onze koorvriend uitgeleide.

Wim en Gré zijn op deze website lezer van de maand geweest in januari 2021.
Hierbij een link naar hun verhaal

Reageren

8 mei: Rimpels.

Ook een bankdirecteur kan dement worden.
In mijn leven heb ik een aantal mensen gekend die dit overkwam, maar sinds ik bij Team290 werk (sinds januari 2021) weet ik er veel meer van.
Door de inhoud van de brieven die ik redigeer die worden verstuurd aan de huisarts.
Door de verhalen bij de koffie over de schrijnende toestanden die onze casemanagers soms aantreffen.
De boosheid van cliënten die niet meer mogen autorijden.
De onmacht en de oververmoeidheid van de mantelzorgers.
Het zoeken naar een plekje bij een crisis.

En de ziekte maakt geen verschil tussen arm of rijk en ook niet tussen hoog of laag opgeleid.
Het kan iedereen overkomen.
Van Frea kreeg ik het boek ‘Rimpels’ van Paco Roca; het is vertaald uit het Frans.
Het is een stripboek dat gaat over de oude Ernest die bankdirecteur is geweest. Hij wordt opgenomen in een verzorgingshuis voor senioren omdat hij aan de ziekte van Alzheimer lijdt. Het leven in het tehuis is een beproeving voor hem.
Hij heeft een gedeelde kamer met Emiel, want dat was goedkoper. Zijn zoon zie je alleen maar even aan het begin van de opname in het tehuis, die geeft op pagina 3 al aan dat hij waarschijnlijk niet vaak vaak zal komen ‘want we zijn druk met ons werk en die dingen; we zien wel’.
We volgen Ernest en zien in beelden hoe hij het beleeft.

Op internet vond ik deze beschrijving: Rimpels is een geestig en tevens aangrijpend verhaal over dementie. De auteur vergelijkt de samenleving met een bibliotheek waarin de boeken zich ophopen tot bergen vergelend papier, bevolkt met dromen en fantasieën.
Door de slijtage van een heel leven zitten ze vol rimpels en sommigen zien hoe hun letters worden uitgewist, de ene bladzijde na de andere, tot ze volledig blanco zijn geworden. Toch blijven de meest intense emoties bewaard, als een verborgen schat op een eiland ver weg.

De ontreddering, het onbegrip over de situatie, de ergernis over de andere bewoners: het komt allemaal voorbij.
Je kunt er niet omheen dat mensen met Alzheimer of dementie op een gegeven moment niet meer thuis kunnen wonen.
Inmiddels weet ik dat het belangrijk is dat het sociale netwerk waar ze uitkomen blijft bestaan in de beschermde woonvorm waar patiënten worden opgenomen. Bij ome Wim kwam iedere zondag zijn hele gezin op de koffie, zijn broers, zussen, vrienden en buren kwamen regelmatig langs en tot een jaar voor zijn overlijden stond hij nog wekelijks met zijn zoons langs de lijn bij de voetbalvereniging van Klazienaveen.
Op die manier hoorde hij er ondanks ‘meneer Alzheimer’ toch nog gewoon bij.

Sluit ze niet buiten.
Betrek ze bij je leven.
Vergeet ze niet.

Reageren

7 mei: Zondagse kleren

“Nieuwe jas?” vroeg iemand zondagmorgen na de kerkdienst.
Een lichtgroene mantel had ik aan, die ik niet zo vaak draag.
“Nee, dit is mijn zondagse jas!” grapte ik.
Ha, ha.
“Heb jij dan nog zondagse kleren?” vroeg ik terug.
“Niet specifiek zondagse, maar wel ‘nette kleren”.

Zondagse kleren.
Hadden wij vroeger.
Die kreeg je van je moeder alleen op zondag aan, naar school droegen we kleren waar we mee konden fietsen.
Soms was mijn moeder zo zuinig op die zondagse kleren, dat ik er alweer uitgegroeid was op het moment dat ik ze eindelijk naar school aan mocht. En dan was het meestal ook niet meer in de mode.
Daar kwam nog bij dat er in de familie van mijn moeder een levendige ruilhandel bestond in kinderkleding, dus ik kreeg de jurken van mijn oudere nichten aan, die ik niet altijd mooi vond.

Ook nu heb ik nog verschil in kleren, maar wat ik op zondag draag, heb ik ook aan naar mijn werk.
Tegenwoordig groei ik er niet meer uit, maar of het allemaal in de mode is wat ik aanheb waag ik te betwijfelen.
Kleding en mode, het heeft gewoon niet zo mijn interesse.
Het moet functioneel zijn en fijn zitten.
Als ik een dag thuis ben en ik hoef niet weg, dan trek ik een oude spijkerbroek aan die lekker zit en een shirt dat vies mag worden.

Vorige week kwam een casemanager even bij ons op het secretariaat een kop koffiedrinken.
“Raar weer, de ene dag warm, de andere weer kouder, je weet soms gewoon niet wat je aan moet trekken. Vroeger borg mijn moeder in het voorjaar de winterkleren op en haalde de zomerkleren tevoorschijn.”
Oh man ja.
Dat deed mijn moeder ook.
De switch lag altijd rondom Pasen.
Na Pasen mocht ik geen maillots meer aan, dan droeg ik kniekousen onder mijn rokje/jurkje; broeken voor meisjes waren er in die tijd nog niet veel.

Overgooier met kniekousen.

Viel het weer tegen, dan wilde ik toch graag een maillot aan; ik moest immers op de fiets naar school.
Maar dat kon niet.
Want de maillots waren al opgeborgen.
Onbegrijpelijk als je kind bent en nog steeds denk ik: ”Dan pak je toch even weer een maillot uit de doos?”
Maar ik had mijn moeders huishoud-wetten maar te respecteren; kippenvel en koude benen, daar zeurde je niet over. “Wen st der wel weer an, heur!”

In mijn eigen huishouden leg ik de winterkleren op andere planken, maar wel voorhanden.
Als onze dochters een maillot aan wilden in het voorjaar, dan kon dat.
Maar ja……toen droegen de meisjes al broeken en bestond het hele probleem niet meer!

De foto komt uit 1968. Toen had ik ook al lange benen die ik  om elkaar heen kon draaien.

Reageren

6 mei: Zet de kaars voor het raam.

In de viering van gistermorgen in de Catharinakerk begon voorganger Sybrand van Dijk met de constatering: “Vrijheid is één van de grootste gaven die een mens kan krijgen”.
De hele kerkdienst stond in het teken van bevrijdingsdag; zijn overdenking begon de dominee met het benoemen van de betekenis van het woord vrijheid in onze huidige maatschappij en de daarbij horende sentimenten die ook een rol spelen bij de coalitiebesprekingen.
“Ik wil kunnen doen wat ik wil. Dat is vrijheid. Ik wil geen last hebben van andere mensen die niet bij ons horen, die niet uit ons land komen. Ik wil autonoom zijn, alles zelf bepalen en niet door regels begrensd worden.”

Wat we gistermorgen over dit onderwerp hoorden is niet in een blog te vangen.
Sybrand weet het altijd treffend en soms zelfs poëtisch te zeggen, maar het is soms lastig samen te vatten.
Een paar dingen die ik er uit haalde:
– ‘Jouw vrijheid heeft altijd te maken met de vrijheid van ‘de ander’. Ware vrijheid is de innerlijke ruimte hebben om je voor een ander in te zetten.’
– Bij ‘ik wil kunnen doen wat ik wil’ is een ander al gauw een obstakel. Ga aan de kant want ik moet er langs. Maar voor de ander ben jij dan ook een obstakel.
– Bij het chanoeka-feest in de Joodse traditie wordt de aanwezigheid van God zichtbaar gemaakt door het aansteken van een kaars. Die kaars wordt vervolgens voor het raam gezet, want het licht dat in onze levens brandt is ook voor buiten bedoeld.
– Wat Gerard en ik allebei uit de overdenking haalden was de opmerking: “Je bent iemand door de ander. Je wordt iemand door hoe de ander jou ziet. Zoals het bij jou thuis ging, zo ging het nu eenmaal. Maar je begreep pas hóe het echt ging, toen je bij iemand anders thuis kwam en zag dat de dingen daar ánders gingen. Daarmee komt je eigen leven in een perspectief te staan.”

Sybrand maakte zijn preek niet af, want er werd een mevrouw niet goed in de kerk.
Ze werd door een ambulance opgehaald; daarna maakten we de dienst toch af met een gebed en een lied.

Na de overdenking werd er aandacht gevraagd voor mensen die waren overleden; één van hen was Wim Croeze.
Betrokken gemeentelid en jarenlang enthousiast bas van de Catharina Cantorij.
Op zijn rouwkaart die zaterdag in onze brievenbus viel stond dezelfde tekst als die vanmorgen centraal stond: ‘Dit is mijn gebod, dat we elkaar liefhebben zoals ik jullie heb liefgehad’.
Voor liefhebben heb je ‘de ander’ nodig.

Reageren

Pagina 9 van 348

Mogelijk gemaakt door WordPress & Thema door Anders Norén