Op zondagmorgen zijn er voor mij meestal twee vaste onderdelen: om 09.00 uur het radioprogramma ‘De sandwich’ met Jacques Klöters en om 10.00 uur de kerkdienst van onze PKN-gemeente.
Dit zijn twee volstrekt gescheiden dingen die niets met elkaar te maken hebben, maar afgelopen zondag was er een link.
Klöters begint zijn programma altijd met een gedicht en zondag was dat ‘De wolken’ van Martinus Nijhoff.
Hij kondigde het aan als een bekend gedicht, maar ik hoorde het voor het eerst (ik weet amper iets van poëzie) en het was mooi.
De wolken
Ik droeg nog kleine kleeren, en ik lag
Lang-uit met moeder in de warme hei,
De wolken schoven boven ons voorbij
En moeder vroeg wat ‘k in de wolken zag.En ik riep: Scandinavië, en: eenden,
Daar gaat een dame, schapen met een herder –
De wond’ren werden woord en dreven verder,
Maar ‘k zag dat moeder met een glimlach weende.Toen kwam de tijd dat ‘k niet naar boven keek,
Ofschoon de hemel vol van wolken hing,
Ik greep niet naar de vlucht van ’t vreemde ding
Dat met zijn schaduw langs mijn leven streek.– Nu ligt mijn jongen naast mij in de heide
En wijst me wat hij in de wolken ziet,
Nu schrei ik zelf, en zie in het verschiet
De verre wolken waarom moeder schreide –
Later op de morgen, tijdens de kerkdienst, zongen we psalm 67.
Natuurlijk kunnen we dat vanaf de beamer meezingen, maar ik heb altijd mijn eigen liedboek mee*.
En wat schetst mijn verbazing: tekst Martinus Nijhoff.
Na de dienst zocht ik thuis op internet naar informatie over Martinus.
Hij is geboren in 1894 en overleed in 1953. Hij is dus nog geen 60 jaar geworden.
Hij was één van de eerste moderne dichters van de twintigste eeuw.
Op de website KB-nationale bibliotheek vond ik deze informatie en via deze link kom je op de pagina ‘Nijhoffs leven en werk‘.
Wat een bijzondere man.
Zijn versie van Psalm 67 begint zo:
God zij ons gunstig en genadig.
Hij schenke ons ’t gezegend licht,
dat overvloedig en gestadig
straalt van zijn heilig aangezicht:
opdat hier op aarde
elk uw weg aanvaarde
en tot U zich wend’,
zo, dat allerwegen
ieder volk de zegen
van uw heil erkent.
En wat zongen we dan vóór de berijming van Nijhoff?
D’ algoede God zij ons genadig,
En zegen’ ons met overvloed;
Hij doe Zijn aangezicht gestadig,
Ons lichten en Hij zij ons goed;
Opdat elk genegen,
Zich aan Uwe wegen,
Op deez’ aarde wenn’;
En de blinde heiden,
Nu van God gescheiden,
Eens Uw heil erkenn’.
Wij leerden op onze basisschool (1967-1973) al niet meer de oude berijming.
Maar ik snap nu met terugwerkende kracht wel beter waarom mijn opa Vrieswijk zo’n moeite had met dat nieuwe liedboek in 1973…..voor hem waren die oude woorden zo vertrouwd, hij kon er maar moeilijk afstand van doen.
De reden waarom ik altijd een liedboek bij me heb, heb ik al eens beschreven in het blog ‘Altied laidjebouk mit…‘
Geef een reactie