Sinds augustus vorig jaar hou ik dit weblog bij. Schrijven en lezen is mijn werk (ik ben management assistent), ik notuleer, ik redigeer, ik mail veel en ik ‘regel’ nog veel meer.
Het schrijven voor dit weblog is puur hobby. Verhaaltjes schrijven heb ik altijd al leuk gevonden en ik heb ook al een klein archiefje met ‘eigen werk’. Onze oudste dochter Frea is inmiddels afgestudeerd taalkundige. Ook zij houdt erg van het schrijven van verhalen. Vandaag plaats ik een verhaal dat zij vier jaar geleden schreef toen ze nog in Groningen woonde en in de thuiszorg werkte. Het is een ontroerend verhaal. Voor wie Frea kent: ze schrijft zoals ze praat. Je vindt het verhaal hieronder.
Meneer Edens
Vorig jaar kwam ik voor het eerst bij meneer Edens. Ik had alles al zo’n beetje gezien: vriendelijke oude vrouwtjes die je fruit toestoppen zodra je de stofzuiger even aan de kant zet (wel genoeg fruit eten hoor kind), onvriendelijke oude vrouwtjes die rook in je gezicht blazen en vragen of misschien zwanger bent (oh nee, ik zie het al, je shirtje is gewoon wat te klein) en oude mannetjes die je ouders kennen (jahaa, ik was vroeger tandarts in Hoogersmilde). Ik dacht dat ik alles al gezien had. Toen kwam ik bij meneer Edens.
Meneer Edens is achterin de 70, of in de 80, dat is moeilijk te zeggen, laten we het er op houden dat meneer Edens oud is, maar niemand weet precies hoe oud. Net als opa’s. En Sinterklaas natuurlijk. Meneer Edens woont in een halfvrijstaand huis in Haren. Daar woont hij al 50 jaar. De schuur is groter dan mijn hele verdieping, en de hoeveelheid moertjes, boutjes, schroefjes en spijkers is overweldigend, evenals het aantal vervaarlijk uitziende hamers, schroeven en tangen. Meneer Edens komt nooit meer in zijn schuur. Eigenlijk komt hij ook niet meer boven, niet meer in de slaapkamer en ook niet meer in de tuin. De leefruimte van meneer Edens bestaat uit de woonkamer, de voorkamer (tevens omgedoopt tot slaapkamer) en de keuken. Daar krummelt hij heen en weer met zijn rollator, hier en daar struikelend over kopjes, drempels en matjes.
Meneer Edens vindt het gezellig dat ik er ben, en het is dus ook al vrij vroeg tijd voor koffie. Meneer Edens vertelt, over zijn kinderen, over zijn werk, vroeger, en over toen in de oorlog, toen hij een neergestorte piloot hielp ontsnappen achterop zijn fiets. Ook vertelt hij over zijn kippen, zijn vrouw en zijn leven. Met een tevreden glimlach kruimelt hij bastognekoek over de vloer: “Ik heb ook een lang en werkzaam leven gehad, al die mooie herinneringen.”
Enthousiast belt hij zijn jarige neefje (hij wordt 75 vandaag). Hoe het met hem gaat, vraagt het neefje. “Prima, prima, ik loop nog heel wat met mijn rollator, en, ja, ik zie wat minder goed, maar gelukkig is Frea er, die heeft je nummer ingetoetst op de telefoon, wat fijn dat dat zo kan he?”
Ik dwaal af naar de tuin en vind een bramenstruik. Gauw haal ik een bakje uit de keuken, trotseer ik boze wespen (onze struik!) en chagrijnige spinnen, en vul ik het bakje met bramen. Meneer Edens kan zijn geluk niet op, en bedenkt alvast dat zijn kleinzoon morgen vast ook wel bramen lust, met suiker natuurlijk, hij zal ze gauw klaarmaken. Als ik de volgende week weer kom moppert de zuster zachtjes. “Die bramen daar krijgt’ie diarree van, gedoe hoor, bah”. Na bijna drie uur werken komt meneer Edens de schuur binnen, waar ik de was aan het ophangen ben. Met een leeg plastic bakje. Of ik nog wel even wat bramen wil plukken, want die waren zó lekker.
Terwijl ik het orgel afstof en meneer Edens aan het knooien is met de bramen, bekijk ik de bladmuziek, en begin een stukje te neuriën. Enthousiast komt meneer Edens de kamer weer inrollen, opent de klep en begint te spelen. Voor het eerst sinds maanden, vertelt hij me, want hij ziet de muziek niet meer. Gelukkig kent hij het meeste nog uit zijn hoofd. Begeleid door de hakkelende orgelklanken van meneer Edens zet ik de stofzuiger in de kast en trek ik mijn jas aan. “Wacht even Frea”, klinkt het vanuit de kamer. Gestommel in de kast. “Hier, voor jou, voor onderweg”. Ik stop de koetjesreep in mijn jaszak, en met een gelukkig gevoel neem ik afscheid van meneer Edens. Het is dat je geen opa’s kunt adopteren…
Deze zomer kwam ik terug bij meneer Edens. Ik keek er naar uit, had gevraagd of ik daar weer heen mocht, en vroeg me af hoe het met hem zou zijn.
Ik zet mijn fiets op het grindpad, tussen de stukjes brood voor de vogeltjes. Ik groet meneer Edens. Meneer Edens lijkt minstens honderd. Hij zit in zijn grote stoel, en lijkt met een derde gekrompen te zijn. Meneer Edens is bijna doof. Even kijkt hij op, naar mij, geen herkenning “Ik hoor bijna niks meer, sinds twee maanden nu al”. Hij zucht diep en staart weer voor zich uit: “Het gaat voorbij he, het gaat voorbij”.
Niets is er meer over van het enthousiaste rollator-racende mannetje, dat opleefde bij goede herinneringen, verhalen, en orgelspel. Ik probeer het nog. Vraag naar zijn muziek, het orgel. Hij komt naast me bij het orgel staan en lijkt na te denken. Hij opent de klep van het orgel en glijdt met zijn vingers over de toetsen. Hij kijkt ingespannen, in zijn hoofd zoekend naar de muziek. Dan schud hij zijn hoofd en sluit de klep. “Dat is allemaal voorbij, alles is voorbij”.
Huilend sta ik in de badkamer. Dit kan niet, mensen als meneer Edens mogen niet zo oud worden in een jaar tijd. Opa’s mogen niet zomaar voorbij gaan.
Na een week ga ik weer terug, er van overtuigd dat het nu vast beter gaat met meneer Edens. Tegen beter weten in, natuurlijk, maar daarom niet minder koppig…
Meneer Edens begroet me vrolijk. “Ik had nou toch wat” vertelt hij. “Vorige week, was ik helemaal doof!” Zijn kinderen, gaat hij verder, zijn met hem naar de oorarts gegaan, en nu hoort hij alles weer. “Wil je alvast een kopje koffie? Ik heb hele lekkere, van Nes. Met bastognekoeken”. Meneer Edens is geen 100 meer, hij hobbelt naar de schuur, naar de keuken en weer terug. Tevreden nestelt hij zich weer in zijn stoel. “Ik kan de waterkoker horen, en de kachel, en de kraan. Zelfs de kraan!” Als ik terugkom met koffie en koekjes buigt hij zich naar me toe en begint te vertellen. Over zijn kleinkinderen, zijn muziek, en die keer dat hij in de oorlog een neergestorte piloot hielp ontsnappen achterop zijn fiets. “Ja” verzucht hij na een tijdje, “dat is nu voorbij.” Hij roert nog eens in zijn koffie en zegt dan met een tevreden knik “Maar de herinnering, die blijft”.