Toen ik mijn oude agenda’s zocht voor de plaatjes van André van Duin, vond ik in de doos ‘Ada tot 1983′ ook mijn oude borduurwerkjes terug die ik op de lagere school had gemaakt.

De zwarte giraf op het blauwe stramien kwam tevoorschijn en in gedachten stond ik weer bij de juf De Vink. Het zoompje was namelijk vastgezet met een hele stomme steek. Dat vond ik toen al in 1969. Aan de juf vroeg ik of ik het zoompje met gelijke steekjes vast mocht zetten en niet met een hele en een halve naast elkaar. Het was immers mijn borduurwerkje. Maar dat was niet geheel bedoeling (lees: in het geheel niet). Het ging om het leren van de steek en niet om hoe het er uit zag.
De frustratie hierover heeft zich kennelijk vastgezet in mijn brein, want op het moment dat ik het uit de doos haalde dacht ik: “O ja, met die achterlijke steekjes aan de zijkant…..!”

Er zat nog een merklapje in de doos, met huisjes. Ik hoorde juf De Vink weer zeggen: “Denk ook om de achterkant, meisjes! Die moet net zo netjes zijn als de voorkant.”
De werkjes zagen er niet uit. Onder het stof, met vlekken er op en een beetje verschenen. Ik heb ze met de hand uitgewassen, de vlekken er uit gepoetst met een tandenborstel en een beetje wasmiddel, gedroogd en gestreken. Eigenlijk zou ik er iets mee moeten doen, maar ik weet nog niet wat. Het is in ieder geval wel een mooi tijdsbeeld. De tijd dat ‘nuttige handwerken’ nog op ons rapport stond.