Gistermiddag had ik een lunchafspraak met een oude vriend in Zuidlaren.
Na het broodje tonijnsalade en een goed gesprek namen we vroeg in de middag afscheid.
Het was (na een paar sombere dagen met soepkippenweer) mooi zonnig en ik besloot in Zuidlaren een fikse wandeling te maken.

Mooi dorp; zeven brinken heeft het maar liefst.
Ik wandelde vanaf de markt richting de kerk. Daarachter ligt, verscholen tussen bomen en

Havezathe Laarwoud

Havezate Laarwoud

struiken, de havezate Laarwoud >>>. Het is jaren in gebruik geweest als gemeentehuis, maar sinds de gemeentelijke herindeling is het weer privé-bezit. Je kunt er helemaal omheen lopen en het bijbehorende parkachtige landgoed is vrij toegankelijk.
De oude kerk stamt uit het begin van de dertiende eeuw, uit dezelfde tijd als de Catharinakerk in Roden.

Gisteravond was de Kerstviering in de Noorderkroon waar ons gelegenheidskoortje (zie 14 december) aan meewerkte; door iemand in onze omgeving al ironisch ‘het Jo Vincent-kwartet’ genoemd.
De viering was fijn, het zingen ging goed en het was een warm samenzijn.
Voorganger Astrid Mekes begon haar overdenking met een verhaaltje over een kind dat vol verwondering bij een kerststalletje staat. Ze ziet Jozef, Maria, het kindje, de herders, de dieren, alles wordt benoemd. Daarna draait ze zich om naar haar vader en vraagt; “En waar is God?”

Een vraag waar menigeen mee worstelt. Als je alleen komt te staan. Als je ziekte overkomt.
We kunnen allemaal wel een situatie bedenken waarin we ons afvragen waar God nou is.
Het kerstverhaal wil ons vertellen dat God als een pasgeboren baby bij de mensen is gekomen. De predikant zei daar letterlijk over:  “Maar dat God voor ons is gekomen, kunnen wij daar dan iets van merken? Ja, want God woont daar waar mensen omzien naar elkaar. En daar ligt ook een opdracht voor ons: namelijk dat we Gods handen en voeten zijn. Want God woont in de warmte van een hand. Hij woont in de omhelzing bij groot verdriet of in de nabijheid van de ander die even bij je zit en naar je luistert en je steunt als de wanhoop je overspoelt. Het leven is soms onrechtvaardig en onbegrijpelijk. Dat kan niet zomaar weggenomen worden. Maar wie we ook zijn en wat we ook meemaken, we zijn niet alleen maar machteloos. Want er schijnt lichhandt in de duisternis. En zoals de herders midden in de nacht in het licht van God kwamen te staan, zo mogen ook wij in dat licht staan. En ook wij mogen dat kostbare in ons meedragen. Immanuel, God-met-ons. Maar we moeten het wel kunnen zien en kunnen aanvaarden. Net zoals Elisabeth en Maria en Jozef dat deden. En als we dat kunnen, dan is God ineens heel dichtbij.

God woont in de warmte van een hand.
Wat een mooie gedachte.