Gistermorgen gingen Gerard en ik onze coronaprik halen.
In voorgaande jaren moest dat altijd in Groningen in van die grote hallen met rijen mensen en kleine hokjes, dit jaar kregen we een uitnodiging van het Ministerie van Volksgezondheid dat we ons konden melden in het dorpshuis in Nieuw Roden.
We gingen op de fiets.
Goed dat we een helm op hadden, want het regende eikels.
Echt waar.
Bij het dorpshuis troffen we geen parkeerwachters aan.
Het was rustig en we zetten onze fiets onder het afdakje bij de voordeur en werden na die deur hartelijk welkom geheten door een mevrouw van de GGD. Ze controleerde of we het formulier hadden ingevuld (ja) en of we hadden gedacht aan onze identificatie (ja) en toen mochten we doorlopen naar de inschrijfbalie.
Het leek op een stembureau bij de verkiezingen.
Er zaten twee mensen met een laptop en een afvinklijstje aan een lange tafel, die beiden hetzelfde deden: formulier en ID controleren en een aantal vragen stellen.
Eén van de twee was er die ochtend kennelijk voor het eerst, want als je door hem werd geholpen duurde het heel lang.
Toen de rij wachtenden tot bij de voordeur gegroeid was werd er in allerijl een derde laptop met bijbehorende GGD’er bijgezet.
Eenmaal voorbij de controle mocht je naar een volgende zaal lopen waar 4 lange rijen stoelen stonden opgesteld.
“Wilt u links of rechts worden geprikt?”
Links natuurlijk, want ik ben rechts.
“U mag achter die meneer gaan zitten”.
Dan zit je achter een meneer alsof je in een trein zit.
De meneer die achter mij kwam zitten was Gerard.
Je hoefde niet meer op te staan van je stoel: er kwam een medewerkster van de GGD op een verrijdbare kruk aan links-prik-kant bij de rij langs, zette een prik, deed er een pleistertje op en rolde naar de volgende ontblote bovenarm.
Na een kwartiertje mocht je opstaan en de zaal via een zijdeur verlaten.
Logistiek zat het perfect in elkaar.
Kennelijk had het ministerie de uitnodigingen op volgorde van postcode verstuurd, want waar je in Groningen wat ongemakkelijk tussen allemaal vreemden staat kwamen hier nogal wat bekenden, vooral buren, binnendruppelen.
En dan wordt het natuurlijk al gauw gezellig.
‘Moi! Bi’j hier ok!”
Er viel weer genoeg te genieten.
Een man, geboren in 1933, werd begeleid door zijn zoon uit Baarn, geboren in 1966 (dat wordt ook gewoon door de zaal heengetoeterd) die zijn ‘pap’ liefdevol door de procedure heen loodste.
Toen pap even opstond dacht de zoon dat hij weg wilde lopen “nee pap, je moet gewoon blijven zitten”, maar de oude heer wilde alleen even zijn jas aan doen, want het was wat koud.
Een oudere mevrouw kwam opgewekt de ruimte binnen met een langharige jongeman.
“Ja ik heb mien kleinzeune metnummen, die zörgt goed veur mij!”.
We wachtten het kwartiertje lijdzaam af, riepen nog wat over ‘het weer en de eikels’ naar een aantal buurtgenoten op andere plekken in de trein en fietsen na deze enerverende gebeurtenis weer naar huis.
Nooit weer naar Groningen voor zoiets.