Op 25 februari >>> schreef ik over ‘bewegen’.
Er is één vorm van bewegen die ik al m’n leven lang graag doe en dat is zwemmen.
Ik leerde al heel jong zwemmen van mijn vader. Hij was zelf op een schip geboren en vond het uitermate belangrijk dat een kind weet wat het moet doen als het in het water valt.
Dat had hij zelf ook al op heel jonge leeftijd geleerd en dat deed hij bij mij dus ook.

In mijn jeugd had Hoogersmilde een eigen zwembad waar we graag naar toe gingen. Bij mooi weer namen we de ‘badtas’ (zo’n driehoekige) mee naar school en fietsten we na schooltijd naar het zwembad om tot vijf uur nog even te zwemmen. Al mijn vriendinnen hadden een mooi plaatje op hun bikini of zwempak met A-diploma of B- diploma erop. Ik niet. Mijn vader vond dat ik niet op zwemles hoefde. Ik kon immers al zwemmen en duiken. Iedere zomer was er weer gezeur over. Dan mocht ik van de badmeester niet in het diepe omdat ik niet zo’n plaatje had. Moest ik voorzwemmen. “Je hebt een ‘schaarslag’.”
Ja. Maar ik verdronk niet. Op een gegeven moment vonden mijn ouders dat ik dan toch ieder geval dat A-diploma moest halen, dan waren ze van het gezeur af. Ik ging een zomer op zwemles, maar de schaarslag (mijn versie van de schoolslag) leerde ik niet af. Op de dag dat het diplomazwemmen was trouwde de zus van mijn vader en mocht ik bruidsmeisje zijn.
Had ik dus nog geen zwemdiploma!
Die zomer daarop begon de badmeester weer moeilijk te doen.
Toen is mijn vader hoogstpersoonlijk naar de badmeester toegegaan.
Daarna mocht ik altijd in het diepe.
Zonder plaatje op mijn zwempak.

Toen ik al 50 was meende iemand die mij zag zwemmen mij er op te moeten wijzen dat ik met een schaarslag zwom. Dan doemt in mijn hoofd even die badmeester uit de jaren ’60 weer op. Daarna denk ik: “Gebemoei.”
Ik verdrink immers niet…….