Bij het opruimen van een zolder (zie Leven is als sneeuw >>>) kom je natuurlijk van alles tegen.
In een doos vond ik oude boeken van mij  die nog meegekomen waren vanuit mijn meisjeskamer aan de Servatiusstraat.
Sommige boekjes zijn echt stukgelezen, andere bewaarde ik omdat ze in de serie ‘zondagschool-boekjes’ vielen.

Een groot deel daarvan gaat naar de boekenmarkt. Rigoureus, ik weet het, maar ik hoor te veel verhalen van kinderen die na het overlijden van hun ouders het ouderlijk huis moeten ontruimen en verzuchten: “Wat moeten we hier nou mee?”
Het zijn mijn herinneringen en niet die van mijn kinderen.
De doos zette ik in het achterhuis en als een dochter thuiskwam vroeg ik of ze nog even in die doos wilden kijken. “Als er iets in zit wat je graag wilt houden, leg het dan even aan de kant”.

Het is mooi om te zien hoe ze door zo’n doos gaan.
Mijn herinneringen zijn bij sommige boeken ook de herinneringen van onze dochters omdat ik veel van mijn oude boekjes aan ze heb voorgelezen voor het slapen gaan.
“O, kijk nou. Ik weet nog……” en dan komt er een verhaal over hoe spannend het was, of zielig, of gemeen.
Frea legde één boekje achteruit.
Rozemarijntje.
Ze had er even in gebladerd en zei: “Die plaatjes (twee daarvan vind je verderop in dit blog).  Alles komt weer boven bij het zien van die plaatjes.”

Rozemarijntje van W.G. van de Hulst.
Toen ik het boekje kreeg in de jaren ’60 was het al hopeloos ouderwets.
Het boekje kwam uit in 1933. Rozemarijntje leeft in de wereld van vóór de tweede wereldoorlog. Ze gaat met de stoomtrein en haar oom, die huisarts is, gaat met een koetsje bij zijn patiënten langs.
Maar, hoe ouderwets ook, ik vond het zo’n leuk verhaal.
Zelf was ik een kind dat altijd wel ergens een vlek in de kleren had en soms onbewust verkeerde dingen zei; zoals volgens mij alle kinderen.

Rozemarijntje is een levenslustige en onbesuisde wildebras, maar de strenge tante, waar ze logeert omdat moesje ziek is (het woord alleen al…..) wil van haar een rustig, net en gehoorzaam meisje maken.
Tot afgrijzen van tante (die haar Maria noemt omdat dat haar ‘echte naam’ is)  speelt ze met boerenkinderen en valt ze van een koe af in een koeienvlaai in het weiland.
Ze wordt vrienden met de grote hond Nero, met huishoudster Dina en de oude ‘Berenbijter’; het kind doet ontzettend haar best maar heeft veel aanvaringen met tante.

…. van een koe afgevallen….

Gelukkig ontdooit tante aan het eind van het boek en noemt haar Rozemarijntje Zonneschijntje.
‘Feel good’ verhalen, waarin het goede overwint en iedereen op het laatst gelukkig is.
Als schoolmeisje smulde ik er van, ook al wist ik toen ook al dat het in de praktijk lang niet altijd zo gaat.

Rozemarijntje gaat in de doos ‘Frea’ die op de opgeruimde zolder komt te staan.
Met een paar babyspulletjes. werkjes van de peuterspeelzaal, schoolschriften en wat speelgoed.

Je kunt van alles vinden van W.G. van de Hulst.
Moraliserend. Ouderwets.
Maar zijn boekje wordt bewaard.