Vandaag heb ik appelmoes gemaakt. Gerard ging deze week naar het huis van moeder Waninge aan de Rijksweg in Hoogersmilde dat te koop staat. Maar zolang het nog niet verkocht is nemen wij de pruimen en de appels mee. Afgelopen week had hij weer een hele emmer vol verzameld. Gelukkig hoef ik die dan niet te schillen (ik brei liever), Gerard heeft gistermiddag de hele emmer geschild. Het appelmoes maken heb ik destijds van moeder Waninge geleerd. Zo deed zij het: je schilt de appels en snijdt ze in kwarten, de klokhuizen en andere ongeregeldheden (wurmen, rotte plekken) haal je er uit.

Daarna de appelpartjes goed wassen en met een of twee kopjes water in een pan doen.

Suiker (naar behoefte) er overheen en kaneel er overheen strooien.

Dan alles aan de kook brengen. Even flink laten doorkoken (let op, het kookt snel over en dan heb je je hele gasstel onder de gele plakkerige drab) zodat de appels allemaal gaar worden.

Dan doe je de gele smurrie in een zeef boven een pan. Met een ‘roller’ rol je de moes door de zeef, zo krijg je appelmoes ‘zonder kloet’n’. Ik heb een heel bijzondere roller, zoéén heeft niemand, want deze heeft mijn vader zelf nog gemaakt (Ku’j zölf wel maken…) en hij doet het nog goed.

In de pan zit nu de hete, gezeefde appelmoes. Die kun je ’s avonds op tafel zetten, maar als je veel hebt (zoals ik vandaag) dan kun je het ook potjes doen. Gewoon in jampotjes, met zo’n rubberen laagje aan de binnenkant van het deksel. Gloeiend heet er in doen (potje eerst opwamen in heet water), helemaal vol scheppen, randje schoonmaken met een stukje keukenpapier en het deksel erop draaien. Als het potje is afgekoeld heeft de appelmoes zichzelf vacuüm gezogen.