Afgelopen zaterdagmorgen gingen we koffiedrinken bij mijn schoonmoeder. Zij zit in een beschermde woonvorm met 5 anderen. Ze heeft een eigen kamer, maar de keuken en woonkamer worden gedeeld met de andere bewoners. In het begin was dat natuurlijk wat vreemd, want wij kenden die andere bewoners niet en moeder ook niet, dus toen zaten we op haar kamer, dronken koffie, keken foto’s en voerden, voor zover mogelijk, een gesprek.

Maar inmiddels kennen we de andere bewoners en de andere bewoners kennen ons. We gaan gezellig in de huiskamer zitten en mengen ons in de gesprekken.
Carlijn was deze keer ook mee. Oma vroeg haar minstens twaalf keer welke opleiding ze nu deed en Carlijn vertelde twaalf keer blijmoedig dat ze de SPH opleiding in Leeuwarden deed. Ook Gerard vertelde een x-aantal keren over de stand van zaken van zijn groentetuin en mijn breiwerk is ook altijd een dankbaar gespreksonderwerp.

Mevrouw G, die naast mij zat te beppen over ‘gaatjes en ribbels breien’ mopperde over ‘die vrouw met die rare jurk. Dat liekt ja ok nargens naor. Wat döt die hier eigenlijk? Wie is dat eigenlijk?” Ik antwoordde naar waarheid dat het mijn dochter was. “O” schrok ze “zeg maor niet dat ik dat zegt heb heur, van die jurk!”

Meneer B. lardeert de gesprekken met oude spreekwoorden en gezegden.
Als mijn breiwerk ter sprake komt roept hij immer “Een vrouwenhand en een paardentand mucht niet stille stoan”
We hadden het er even over dat Sinterklaas dit jaar voor het eerst in Drenthe aankomt, in Meppel.
“Sunneklaos is net de Noordenwind” volgens meneer B. “Hij brengt niks en hij nemp niks”.
Ook al nemen de bewoners al lang niet meer deel aan het arbeidsproces, ze vinden nog wel iets van mensen die niet veel uitvoeren. “Van niks doen komp gien goed.” wist meneer B. te vertellen. “Een zittend gat hef altied wat!”

Met een hoofd vol Drentse wijsheden en oude verhalen namen we afscheid van oma en de bewoners. We kregen van iedereen een hand en de wens: “Kom gauw ies weer.”Doen we.