een alternatief voor 'de waan van de dag'

Categorie: Geschiedenis Pagina 6 van 21

2 december: Communiceren met brieven.

Toen wij het ooit met onze kinderen hadden over wanneer we vroeger bij ons thuis een telefoon kregen (1968 of zo) vroeg een dochter: “Hoe belde je daarvoor dan?”
Het antwoord was dat we niet belden.
“NIET?!?”

Wij kunnen het onszelf ook amper meer voorstellen, maar vroeger belde je niet.
Bedrijven, fabrieken en rijke mensen (wij niet), hadden een telefoon, maar de gewone man belde in dringende gevallen vanuit een telefooncel. Of vanuit het huis van mensen die wel een telefoon hadden.
Vorige week was ik bij mijn tante Ann; zij was getrouwd met een broer van mijn moeder.
Ze vertelde: “Toen wij trouwden (begin jaren ’60) kon een broer van Henk niet komen. Daar stuurde hij toen een brief over, er was geen andere manier van communiceren destijds”.
De meeste van de brieven zijn verloren gegaan, maar er zijn ook genoeg exemplaren bewaard gebleven.
Ook in ons familiearchief zitten nog een aantal brieven die mijn overgrootvader schreef aan mijn ouders toen mijn broer werd geboren.
Deze ‘olle opa’ (zoals wij hem noemden) heb ik ook nog gekend: hij overleed op 92-jarige leeftijd in 1968.
Begin dit jaar kreeg ik van tante Trijn twee brieven die zij als één-en-twintig-jarige had gekregen van haar grootvader.

Aan mejuffrouw T. Vrieswijk’ staat er in bibberig handschrift op de envelop.
Opa was toen al 91 en uit alles blijkt dat hij zielsveel van zijn kleindochter houdt.
“Geliefd meisje. Ik zet mij ter neder u eenige letteren te schrijven en wel dat wij ons op het ogenblik in een redelijken welstand bevinden…”
Alle woorden in de brief staan achter elkaar aan, opa deed niet aan punten, komma’s en hoofdletters. 
Hij schrijft dat hij blij is met de brief die zij hem heeft geschreven dat ze verkering heeft en tot opa’s grote blijdschap met een jongen van hetzelfde geloof.
….dat is zo mooi Trijntje, als men één lijn trekt als het over het geloof gaat want het is altijd geen voorspoed en voor de wind het is ook wel eens tegenwind en als dan man en vrouw dat is zo mooi dat men samen naar den troon der genade kan gaan en hem om hulp en bijstand te smeken en dat hebben wij nog al eens ondervonden met het verlies van kinderen……

Mijn opa had maar één zus, maar mijn overgrootouders hebben 5 kinderen gehad. Drie dochtertjes met de naam Harmke zijn overleden.
In die paar zinnen (als je wel punten en komma’s zou zetten kom je uit op drie zinnen) legt opa de essentie van zijn blijdschap uit.
Ik vond het ontroerend om te lezen.
In de andere brief wordt mijn vader genoemd. Opa was naar ‘de Smilde’ geweest en had een verkeerde jas meegenomen.
Die woensdagavond daarop zorgden mijn ouders voor een grote verrassing voor opa:
…..daar  kwamen Kees en Freekje woensdagavond in Dedemsvaart achter in met de jas en Trijntje ik was blij dat zij bij ons waren toen hadden wij meteen een avond praters dat vond ik mooi en toen was die avond ook weer weg…..

Hoe belde je dan?
Niet.
Je zocht elkaar op of je schreef brieven.

Reageren

18 november: Tonckensborg gevonden!

In mei schreef ik een blog over een wandeling met mijn broer in Zuidvelde.
Wij gingen destijds op zoek naar prehistorische grafheuvels en de Tonckensborg.
De grafheuvels vonden we, maar de borg was onbereikbaar: bij het bord met ‘Verboden toegang’ keken we naar een oud huis in de verte.
Maar daar legde ik mij niet bij neer.
Die week daarop vroeg ik Gerard of hij zin had om met mij op zoek te gaan naar de Tonckensborg.
Ik had namelijk ontdekt dat je die ook vanuit Westervelde kon bereiken: “Als we daar nou vanmiddag eens gaan wandelen…”

We kwamen eerst langs het monumentale pand van ‘de jufferen Lunsing’, een landhuis/hotel/restaurant van een nazaat van Johannes Tonckens.
(zie afbeelding links, met dat witte voorhuis)
Meer weten over de geschiedenis van dit pand? Hierbij een link naar de website van ‘de jufferen Lunsing’.
Even verderop stond de Tonckensborg.
Ook nu konden we er niet dichtbij komen maar we konden hem wel zien liggen en ik maakte wat foto’s van wat we wel konden zien.
Het is niet de bedoeling dat je (zoals bij de Mensinge) om het het huis heen gaat lopen; de bewoners zijn gesteld op hun privacy en hebben het huis met hekken afgeschermd. (zie afbeelding rechts).
De omgeving van het huis, het landgoed, is wel voor het publiek opengesteld. Je kunt er heel fijn wandelen.

Het woord ‘borg’ wordt in historische geschriften maar één keer genoemd, liever spreekt men van ‘Huis te Westervelde’.
De bewoners van het huis, nazaten van de familie Tonckens, zijn ook eigenaar van het landgoed en de bossen die daarop staan.
Een deel van dat landgoed hebben ze ingericht als natuurbegraafplaats onder de naam ‘de Velden’.
Hierbij een link naar hun website.

Op de website ‘de Canon van Nederland’ vond ik een artikel over de familie Tonckens en hun banden met Westervelde.
Op die website vond ik een kaartje van Nederland, van waaruit je kunt klikken naar de verschillende provincies.
Als je dan op Drenthe klikt, kun je o.a. naar de canon van de gemeente Noordenveld.
Moooooi!!!
En nog zoveel te ontdekken……

Reageren

31 oktober: De heilige Marcus, Nicolaas en Justus.

Morgen is het 1 november. In de Rooms Katholieke kerk viert men dan Allerheiligen, een feest ter nagedachtenis aan alle heiligen en martelaren.
In de Middeleeuwen was het heel gewoon dat de restanten van die heiligen, relieken genaamd, werden tentoongesteld in rijk versierde reliekhouders.
Zo had bijvoorbeeld de Martinikerk in Groningen de arm van Johannes de Doper in zijn bezit.

Eén van de eerste kerken buiten Rome die relieken van een heilige bezat was de San Marco in Venetië.
Het lichaam van Marcus lag begraven in Alexandrië, maar in de 9e eeuw was die stad helemaal onder de invloedssfeer van de Islam gekomen.
Venetiaanse kooplui hebben in 829, onder militaire bescherming, zijn gebeente uit Alexandrië weggehaald. Gestolen zeg maar.
In Venetië bouwden ze een prachtig rijke kathedraal, benoemden Sint Marcus als patroonheilige van de stad en noemden de kerk San Marco.
Eigenlijk kwam er direct na de diefstal van het lichaam een pelgrimage op gang van gelovigen, die zo dicht mogelijk bij de heilige botten wilden zijn om daarmee het heilige te “ervaren” en om een gunst, bijvoorbeeld genezing te vragen.
De aanwezigheid van Sint Marcus in Venetië legde de stad geen windeieren: al die pelgrims moesten natuurlijk onderdak, eten en drinken hebben.
De stad groeide en bloeide en werd rijk van de pelgrims die een bezoek brachten aan de relieken in de San Marco.

Dat bleef natuurlijk niet onopgemerkt.
Geestelijken en burgers uit het stadje Bari bedachten dat de arme Sint Nicolaas in Turkije begraven was, waar het christendom op dat moment ook niet meer werd gepraktiseerd.
In 1087 gingen zij Sint Nicolaas een dienst bewijzen door hem uit die heidense omgeving weg te halen en hem te ruste te leggen in hun eigen kerk in Bari, waar de goedheiligman tot op de dag van vandaag begraven ligt.
Toen ook Bari werd overspoeld door pelgrims naar de toen erg populaire Sint Nicolaas en veel verdiende aan de gelovige gasten, kwamen steeds meer steden op het idee om ook restanten van een heilige te bemachtigen.
Relieken als verdienmodel.

De relikwieën vormden in de late middeleeuwen een bron van levendige handel. Men deed van alles om aan ‘stukjes heiligen’ te komen en er werd maar wat aangerommeld op dat gebied. In Duitsland bijvoorbeeld waren 18 kerken waar een apostel van Jezus begraven lag, terwijl er maar 12 apostelen waren en er zijn zoveel ‘splinters van het heilige kruis’ dat men er wel 20 kruisen van kan maken. De gelovigen werden zo niet alleen financieel maar ook spiritueel bedrogen.

Waarom vertel ik dit?
Donderdagmiddag luisterde ik naar een aflevering van de podcast-serie Tijdgeest (NPO1), ‘De heiligman in de zak’.
Daarin kwam o.a. dit verhaal aan de orde én het verhaal van het hoofd van Sint Justus dat als relikwie in Zutphen werd bewaard, maar dat ten tijde van de reformatie (toen het katholieke geloof verboden was in Nederland) in Antwerpen in veiligheid werd gebracht.
Het verhaal boeide me mateloos, dus mijn waarde van de dag.

Podcast ook luisteren? Hierbij een link. 
Meer weten over de roof van het gebeente van Sint Nicolaas in 1087, lees dan het artikel: Heilige diefstal van de hand van mediëvist Sanne Frequin

Reageren

17 oktober: Drenten en vissers.

Tijdens ons Noordzee-weekend fietsten we een aantal keren door Egmond.  De laatste keer,  zondag 11 oktober,  kwamen we langs een monument dat ik nog niet had bekeken.  Ik dacht dat het iets te maken had met graaf Dirk van Egmond,  maar dat had ik helemaal fout.  Het was een monument voor 130 vissers uit Egmond die omkwamen tijdens en na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). “Dat snap ik niet” zei ik tegen Gerard.  “Nederland was toen toch neutraal? Hoe kunnen er dan zoveel mensen omgekomen zijn?”
Het antwoord stond op een bordje onderaan het monument.

De Egmondse vissers hadden het meeste last van de afkondiging van een beperkte duikbootoorlog in 1917. Er waren veel mijnen geplaatst in de Noordzee om de doorvaart van Duitse schepen te bemoeilijken. Omdat sommige mijnen lossloegen werd het erg onveilig om te vissen, zodat de hele beroepsvisserij stil kwam te liggen. Maar er moest wel brood op de plank komen; daarom waagden sommige vissers toch hun leven en voeren uit om vis te vangen. Veel schepen zijn vergaan omdat ze op een mijn liepen. 
Egmond aan Zee verloor in de periode 1914 – 1918 ruim 100 vissers.

Ook na de wapenstilstand bleef het gevaarlijk op zee door de losgeslagen mijnen. In 1919 en 1920 verloren nog eens 26 vissers hun leven.  

Wat een verhaal.  Volslagen onbekend voor mij. Zo ontdekte ik tijdens een strandvakantie toch weer een stukje van onze Nederlandse geschiedenis dat ik niet kende.
Vissersdorpen hebben een heel andere cultuur en men vertelt er andere verhalen dan in dorpen en steden in andere delen van het land die niet aan de zee liggen. Toch zijn de verhalen over varen mij niet helemaal vreemd.  Mijn vader (op een schip geboren in de haven van Coevorden) stamt uit een schippersfamilie: de grootouders van mijn vader, de Vrieswijken en de Pasveers, hadden allebei een turfschip en voeren over vaarten en kanalen, maar niet over zee.
Als je aan zee woont is de zee een bestanddeel van je leven; vooral vroeger was de zee van grote invloed op levens van mensen die aan de kust woonden.

Hier op de heide is jao gien zee”  zingen Roelof en Harm en zo is het precies; hiermee komen we bij het vrolijke deel van dit blog.
Wat weten wij Drenten nou van schepen en zeilen,  ankers en vis.
Wij wit maor zunigan wat water is.’

Dit is een lied dat in onze vriendengroep soms spontaan wordt ingezet.
Vaak door het enige lid dat niet uit Drenthe komt.
Het lied heet ‘de Zandmatrozen’.
Ook benieuwd? Hierbij een link naar een YouTube-video. 
Voor niet streektaligen: het is wel Drents……

Reageren

1 oktober: Maand van de geschiedenis.

Vandaag is het laatste kwartaal van 2020 begonnen.
Vanmorgen op de radio hoorde ik in een ochtendshow twee dingen genoemd worden die beginnen op deze datum: stoptober  en de maand van de geschiedenis.

Voor mij is het iedere maand maand van de geschiedenis.
Waar ik ook ben, in binnen of buitenland, ik wil altijd iets weten over de geschiedenis van de streek waar ik ben.
Sinds er internet is kan ik thuis al heel veel opzoeken; wat een heerlijkheid is dat toch.
Op mijn website heb ik een tab met het onderwerp ‘Geschiedenis’; als je daarop klikt (in de zwarte balk bovenin) kom je op de introductiepagina van dit onderwerp en van daaruit kun je doorklikken naar alle blogs die ik over geschiedenis heb geschreven.
Zoek je iets specifieks, dan kun je met de zoekfunctie bij de juiste blogs komen.
Denk je bijvoorbeeld: ze heeft toch ooit eens iets geschreven over die préhistorische veenweg in Smilde? Dan tik  je bij het zoekbalkje ‘veenweg Smilde’ en dan kom je op het blog over dat onderwerp.

Geschiedenis is voor mij ook mijn eigen geschiedenis en van mijn familie.

In het blog ‘Klas van de week’ schrijf ik bijvoorbeeld over een klassenfoto van de Lagere School in Hoogersmilde waar Gerard en ik allebei op staan. (klik op de foto voor een vergroting, wij staan in de rode cirkeltjes).
Onze geschiedenis samen begon al aan de waterbak van de kleuterschool…..

Reageren

25 september: Een Oldesmildeger met oale boekies.

Een collega-alt van de cantorij haar het slim drok had van ’t sommer.
Heur moe was nao een ziekbed overleden en daorna weur het huus verkocht en mus de huusraad opruumd worden. In 2017 zat ik zölf in die umstandigheden, dus ik weet hoe meu a’j dan weden kunt van alles.
“Ik heb nog wat koningshuisspul voor jou!”
O, altied goed, kom maor brengen.
Maar ’t was niet goed dizze keer; het waren namelijk gien boekies of bladen, maor koppies, bekers, trommelties en borden met Wilhelmina, Juliana, Beatrix en WA & Maxima.
Daor heb ik nou niks met. “Laot die deuze maor hier, ik moet toch nog hen ‘het Goed’, dan neem ik dit geliek met” zee ik tegen heur.

In de deuze zaten niet allent die ‘Oranje-memorabila’, maor ze haar d’r ok wat Drentse boekies en twee boekies over Smilde bij daon; heur familie kwam daorvot.
Boekies die ik nog niet kende.
“O, eem kieken…..”
Nou, dat eem weur een kwartier en toen kostte het nog meuite om de boekies weg te leggen. Diezölfde aomnd zat ik d’r met op de bank: de geschiedenis van ‘de Smilde’ en van de Koepelkarke.
Veul was al bekend, maor veul ok niet.

Op de leste pagina van het boekie kreeg ik antwoord op een vraoge waor ik as puber  al neisgierig naor was. An de Rieksweg, waor ik altied langes fietste hen de MAVO, stiet een mooi groot huus, waor het bedrief van Popken in zat.
Op het huus stun ‘Nieuw Salverdt’. Volgens mien va was het een olle marechausseekazerne. “Maor waorum het dat dan Nieuw Salverdt?”
Dit is het antwoord: Het huis Nieuw Salverdt heeft al vele heren gediend. Het is van oorsprong een boerderij geweest in eigendom van de familie Salverda, die in Franeker ‘een tichelwerk’, een steenfabriek exploiteerde. Deze tichelwerker is vermoedelijk naar Smilde gekomen, omdat hier brandstof, turf, te krijgen was voor zijn bedrijf.h
In latere jaren werd het verbouwd tot marechausseekazerne en zijn er nog twee zijvleugels aangebouwd. In de schuur van de vroegere boerderij waren paarden gestald.
(meer info? zie >>>).

As ex-Oldesmildiger is het prachtig um zukke boekies nog ies in te kieken en deur te lezen.
Ik vun bijveurbeeld nog een mooie, olle foto uut 1904 van de stienfebriek waor as mien va warkte en een foto van de melkfabriek ‘Nooit Gedacht’ uut 1915. (klik op de foto veur een vergroting).  Over dat pand schreef ik al ies een blog met de titel ‘Spookgebouwen‘. Daorop stiet een foto zoas het er uutzag in 2017; het is nou hielemaol niet meer um an te zien.

De boekies staot inmiddels bij oons in de kaste en ze gaot niet naor ‘het Goed’.
D’r komt nog al ies Smildigers bij oons over de vloer; dan ku’we ’t d’r nog ies over hebben.

Reageren

22 september: Wie bedenkt nou zo’n naam!?

Tijdens ons verblijf in Baarn fietsten we op advies van de huiseigenares van onze ruilvakantiewoning over de Nijkerksedijk naar Bunschoten-Spakenburg. Dan fiets je langs het Eemmeer en het Nijkerkernauw, maar voor de drooglegging van Flevoland was dit het IJsselmeer en voor 1932 was dit de Zuiderzee.
Fascinerend idee.
Op een picknickbankje bij een pakje drinken bekeken we onze gedetailleerde fietskaart.  “Waar zitten we nou? Achter ons ligt Nijkerk, voor ons ligt het Nijkerkernauw en aan de andere kant van het water ligt de Flevopolder.  Hiertegenover heet het gebied Hulkensteinse Bos. Wie bedenkt nou zo’n naam in een nieuwe polder?”
Een retorische vraag, waarop je geen antwoord verwacht. We stapten weer op de fiets.
(Op de afbeelding zie je in de verte aan de andere kant van het water het Hulkensteinse Bos.)

Tot mijn grote verrassing kregen we twee kilometer verderop wel antwoord; er stond een informatiebord langs het fietspad. Gerard krijgt er soms een sik van,  maar ik kan zo’n bord niet voorbijkomen zonder het te lezen.  “Op de bodem van het water voor u liggen de fundamenten van het slot Hulckenstein dat hier heeft gestaan van 1427 tot 1543.”
Meer weten? Hierbij een link naar een artikel hierover op de website ‘Mijn Gelderland’.
Er zijn verhalen bekend van voor de aanleg van de Afsluitdijk dat bij erg laag water de muren van het voormalige kasteel zichtbaar werden.

Geloof het of niet: van zulke toevallige ontdekkingen word ik heel blij.
En daar bleef het die middag niet bij.
Op het fietspad kwamen we een paar keer een op het wegdek aangebrachte datum tegen: 13.01.1916. “Wat zou er met die datum zijn? ” riep ik naar Gerard. Het  antwoord op die vraag stond op informatiepaneel vlak voor Spakenburg-Bunschoten. Op de met de datum gemarkeerde plekken waren de dijken van de Zuiderzee doorgebroken, wat resulteerde in de watersnoodramp van 1916, waarbij veel delen van Nederland onder water kwamen te staan.   Naar aanleiding van die ramp is de Afsluitdijk aangelegd. Bij het verhaal stonden een paar sepia foto’s, o.a. van Spakenburg,  waar schepen vanuit de haven op woonhuizen waren geslagen en veel schade was geleden. (klik op de foto voor een vergroting).

Toen we al lang weer thuis waren vertelde ik dat ik een blog had geschreven over de naam Hulckenstein; toen stelde Gerard de vraag: “Maar waarom heette dat kasteel dan Hulckenstein?”
Wij kennen de hulk alleen maar van de TV-serie en de films, waarbij een meneer als hij kwaad is ineens groen en heel sterk wordt. Daar was dat kasteel vast niet naar genoemd.
Op Wikipedia vond ik de volgende uitleg bij het woord ‘hulk’:
Een hulk is een historisch type vrachtschip dat in de Middeleeuwen werd gebruikt voor transport over zee.

Zo. Alle vragen weer beantwoord.

Reageren

13 september: Vesting Naarden.

Toen Gerard in 2014 de gasten van de uitwisseling met Moldavië van Roden naar Huizen bracht, was er tijdens die ontmoetingsdag een fietstocht georganiseerd. Ze waren toen langs Vesting Naarden gefietst en even afgestapt.
“Daar moeten we een keer met z’n tweeën heen” vertelde hij toen hij thuis kwam na die dag.  Als je een week in Baarn woont kun je op een zondagmiddag ‘even’ naar Naarden, dus zondagmiddag 6 september parkeerden we onze auto binnen de vestingwallen en kochten bij de VVV een foldertje getiteld ‘Wandeling & Vestingstad’.
We begonnen bij de Utrechtse poort,  onderdeel van de stadsmuur. Vroeger lag er een ophaalbrug voor die opgeklapt kon worden als de vijand de vesting wilde binnendringen.

De vesting is nog helemaal intact met een dubbele grachtengordel en dubbele omwalling, aangelegd in een 6-puntige  stervorm met op iedere punt een bastion. De wandeling leidde ons langs een 13-tal bezienswaardigheden met o.a. kazerne’s, bastions, panden voor wapenopslag, de haven en de oude Sint  Vituskerk.

Zo’n wandeling kan mij niet lang genoeg duren. Het voert te ver om alles te benoemen wat we hebben gezien,  maar één ding wil ik graag apart vermelden: het Spaanse huis.
Het was niet zozeer een bijzonder huis,  maar het bijbehorende verhaal wel.
In 1572 was het huis in gebruik als stadhuis.  Tijdens het begin van de Tachtigjarige Oorlog hadden de geuzen in naam van de Prins van Oranje Naarden ingenomen, maar de Spaanse koning heroverde de stad; de burgers werden gedwongen om zich over te geven. Toen ze dat hadden gedaan, werd de bevolking van Naarden met voorbedachte rade uitgenodigd om naar het stadshuis te komen voor een maaltijd. Toen zich daar 500 mensen verzameld hadden, drongen Spaanse soldaten het pand binnen en vermoordden iedereen die zich binnen die muren bevond. Op deze slachtpartij volgde een plundering, waarna het stadje systematisch in brand werd gestoken. Ook dit gebouw brandde daarbij af. De herinnering aan de ramp wordt levend gehouden door een drietal gevelstenen die bij het herstel van het gebouw in 1615 werden aangebracht en die nog steeds in de voorgevel aanwezig zijn. (klik op de afbeelding voor een vergroting).

Wat er nog is aan oude gebouwen in Naarden wordt niet alleen maar in de benen gehouden om hun historische waarde, maar ze hebben ook een nieuwe bestemming  gekregen. Een paar voorbeelden: een kazerne, gedeeltelijk onder de vestingwal, werd een hotel en congrescentrum. De prachtige, Utrechtse poort herbergt het VVV-kantoor, in het bovengenoemde Spaanse huis zit ‘het Weegschaal museum’ en in het grote  wapenarsenaal vind je het bedrijf van Jan de Bouverie.

VVV in Utrechtse poort

Een middag wandelen in de geschiedenis; we keerden weer terug in het heden met een heerlijk bolletje yoghurtijs.
We zaten samen in de zon  op een bankje voor de Utrechtse poort met een hoofd vol beelden uit oorlogen tegen de Spanjaarden,  Fransen en Duitsers.

Dit jaar vieren we 75 jaar bevrijding.
How lucky we are.

Reageren

8 augustus: Midden in de zeeslag van 1667.

Eén  keer per jaar komt neef Cor bij ons logeren; dan gaan we altijd een dag met hem uit. Wij hebben nog geen zomervakantie gehad,  dus een dagje uit aan het eind van een werkweek vinden wij geen straf…. deze keer gingen we naar Den Helder voor een bezoek aan het marinemuseum.

Vanuit Roden kom je dan over de Afsluitdijk.  Voor ons al gesneden koek,  maar Cor vond het fascinerend. “Er staat ook een beeld van Lely, hè?” vroeg hij bij Zürich al. We besloten om meneer Lely met een bezoek te vereren. We bewonderden de Waddenzee aan de ene kant en het IJsselmeer aan de andere kant en bespraken de geschiedenis van dit Nederlandse waterbouwkundige hoogstandje.  Een jongen van 16 kijkt met heel andere ogen dan twee vijftigplussers en stelt bijzondere vragen,  waar wij ook niet altijd antwoord op weten. Maar gelukkig was er koffie en internet aan de voeten van Ir. Lely, dus we zochten de antwoorden gewoon op.

Op weg naar Den Helder kom je over het voormalige eiland Wieringen.
Ook een bereinteressant gegeven.
“Net zoals Ameland?  Maar dan ingepolderd?  Wanneer dan?  Hoe heette dat meer hier  vroeger dan?”
We picknickten op de dijk bij Oosterland; het voelde als vakantie.
We hadden kaarten voor het marinemuseum om half twee,  maar we waren er pas om half drie.  We stonden namelijk  in de beruchte ‘Veerboot-naar-Texel-file’ die dagelijks de straten van Den Helder vult.
We deden een uur en een kwartier  over een afstand van twee en een halve kilometer.  De frustratie kwam ons de oren uit!
Dan ben je nog blij dat je a. je breiwerk bij je hebt en b. niet op tijd staat voor de boot naar Texel.

… in een onderzeeër….

Maar twee en een half uur was nog voldoende voor het marinemuseum.
We begonnen met een overzicht van de geschiedenis van de marine: de zeehelden van weleer, de overgang van houten naar metalen schepen en alle mogelijke informatie over missies, uniformen en apparatuur aan boord.
Verder kon je binnenkijken in een echte onderzeeër. Overal op de route stonden enthousiaste vrijwilligers die ons op weg hielpen en in de onderzeeboot vertelde een ex-matroos aan ons hoe het was.
7 weken onderweg. Langer kon niet want dan was het eten op.
Zes uur op,  zes uur af met als gevolg nooit langer dan vier uur slapen.
Maar ook: onderlinge saamhorigheid aan boord, vriendschappen voor het leven en een fantastische tijd.  “Als ik weer mocht tekenen zette ik zo mijn handtekening!”

In een volgend gebouw begaven wij ons in de slag bij Chatham, het bloedstollende avontuur waar Michiel  de Ruyter zich in stortte in 1667 waarbij hij de spiegelversiering van het vlaggenschip Royal Charles buit maakte. (meer weten? Zie >>>)
Met beeld en geluid werd je in dit spektakel meegenomen.   Cor roeide ons in een boot naar de Engelse vloot en de kanonnen bulderden in onze oren.

Wat een mooi museum. Maar ik zal eerlijk zijn: ik heb niet alle bordjes gelezen en niet alle vitrines bekeken: te veel specifieke informatie over een onderwerp waar mijn hart niet  echt ligt.  Bovendien was het heel warm; de koele Radler lonkte!

Reageren

31 juli: Eerst was er niets……

Een dorp of een stad is vaak eeuwen geleden al ontstaan op een plek waar handel werd gedreven. Een nederzetting werd uitgebouwd, in de middeleeuwen werd er een kerk gebouwd en het dorp groeide uit tot stad.
Of niet; dan bleef het een dorp.

Afgelopen woensdag in het museum ‘de Proefkolonie’ in Frederiksoord ontdekten we dat dat dorp is ontstaan als proefproject.
Het project heette ‘de Kolonie van Weldadigheid’ en het was bedoeld om het arme deel van Nederland te ‘verheffen tot een beter leven’; een idee van Johannes van den Bosch.

Twee koloniehuisjes.

In het museum maak je een tijdreis en krijg je een goed beeld van het begin, het verloop en het einde van deze Proefkolonie.
In de eerste zaal maakten we kennis met een aantal arme gezinnen die wonen in een stad  en hoorden hoe het er destijds in de grote steden aan toe ging.
Daarna reisden we in een volgende zaal met de gezinnen mee naar het verre Drenthe.
Je zag dat op de plek waar nu Frederiksoord ligt rond 1800 alleen bos en heide was. Daar werden 140 koloniehuisjes neergezet waar gezinnen, die in de steden bittere armoede leden, hun intrek in namen. Toen moest het nog een dorp worden.
Van de problemen die dat opleverde krijg je een goed beeld. Het verhaal wordt verteld aan de hand van een paar met naam en toenaam genoemde gezinnen en je hoort hoe het hen verging.
Hoe moeilijk het was.
Dat het werken op het land voor paupers uit de stad veel te zwaar was.
Dat ziekte de gezinnen soms parten speelde.
Dat niet iedereen zich aan de regels hield; het meubilair bijvoorbeeld dat door de stichting ter beschikking van de gezinnen was gesteld werd soms zonder scrupules verkocht.
Ook werd het beddengoed bij sommige gezinnen niet gebruikt waar het voor bedoeld was: men maakte er kleding van of verkocht het op de markt.
Verder hadden de bewoners van de koloniehuisjes last van het bevoogdende karakter van de proefkolonie.
Er was een systeem van beloning en straffen: als je heel goed je best deed kon je een medailles verdienen, was je ongehoorzaam dan kreeg je straf.
In zaal 3 konden we kennis nemen van alle mogelijke onderdelen van en informatie over het onderwijs, het dagelijkse leven, de huisnijverheid en nog veel meer.

Met een hoofd vol kennis over Frederiksoord stapten we weer naar buiten; dan kijk je met heel andere ogen naar het dorpje.
Ik bleef nog wel even kauwen op het idee: in de middle of nowhere werd een dorpje uit de grond gestampt.  Wat een onderneming moet dat 200 jaar geleden geweest zijn!

Verder wil ik nog benadrukken dat het idee van Johannes van den Bosch in de basis goed was. De negatieve bijklank van ‘de klonie’ (waar Bea het over had in haar gastblog) is misschien begrijpelijk, maar wel jammer.
70% van de armen heeft zich weten te ‘verheffen’ uit de uitzichtloze situatie, maar daar hoor je eigenlijk nooit iets over.
Wel over de bedelaars, de mislukkingen en het te strenge regime.

Maar oordelen over de proefkolonie in het begin van de 21e eeuw is op z’n minst discutabel.
Johannes (afbeelding: Wikipedia) deed in ieder geval iets.

Reageren

Pagina 6 van 21

Mogelijk gemaakt door WordPress & Thema gemaakt door Anders Norén